ECLI:NL:CRVB:2013:2086

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
12-3486 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens gebrek aan toegenomen beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellant had een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was geweigerd op basis van het besluit van 15 december 2010. De reden voor de weigering was dat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld ten gevolge van dezelfde oorzaak als waarvoor de appellant eerder de wachttijd had voltooid. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor toegenomen beperkingen.

De Raad heeft het besluit van 19 oktober 2012, waarin het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar nam, beoordeeld. De Raad concludeerde dat, uitgaande van de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), er geen reden was om aan te nemen dat de belasting van de geduide functies de belastbaarheid van de appellant overschreed. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe medische stukken had ingebracht die zijn standpunt konden onderbouwen.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten en verklaarde het beroep tegen het besluit van 19 oktober 2012 ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van griffier J.C. Hoogendoorn, en werd openbaar uitgesproken op 16 oktober 2013.

Uitspraak

12/3486 WIA, 12/5844 WIA
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
14 mei 2012, 11/1052 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.L.E.M. Krauth, advocaat, het hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 19 oktober 2012 heeft het Uwv ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant is op 12 september 2007 uitgevallen voor zijn werk als pakkettensorteerder. Bij besluit van 6 oktober 2009 is hem een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) geweigerd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar hiertegen is ongegrond verklaard.
2.1.
Op 8 oktober 2010 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Bij besluit van 15 december 2010 is hem een WIA-uitkering geweigerd, omdat geen sprake is van toegenomen beperkingen ten gevolge van dezelfde oorzaak als waarvoor appellant eerder de wachttijd heeft voltooid.
2.2.
Bij besluit van 15 april 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van
16 december 2010 ongegrond verklaard.
3.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er met ingang van 8 oktober 2010 sprake was van toegenomen beperkingen. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv ten onrechte heeft afgezien van een arbeidskundig onderzoek. Om die reden is het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar ten nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Tevens heeft de rechtbank het Uwv opgedragen proceskosten en griffierecht te vergoeden.
4.
Het Uwv heeft op 18 oktober 2012 aan de hand van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) een arbeidskundig onderzoek verricht. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 35% en bij besluit van 19 oktober 2012 is het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
5.
Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat er ten onrechte geen toegenomen beperkingen zijn vastgesteld, het besluit van 19 oktober 2012 in strijd met de wet tot stand is gekomen en dat de medische feiten per 8 oktober 2010 hadden moeten worden meegenomen.
6.1.
De Raad overweegt als volgt.
6.2.
Nu het Uwv heeft berust in de aangevallen uitspraak en een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen ter uitvoering van die uitspraak zal de Raad het besluit van 19 oktober 2012 op grond van artikel 8:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij zijn beoordeling betrekken.
6.3.
Hetgeen appellant in hoger beroep tegen de medische beoordeling aanvoert is in essentie een herhaling van hetgeen hij in beroep naar voren heeft gebracht. Appellant heeft geen nieuwe medische stukken ingebracht en ook niet aangegeven waarom hij van mening is dat de aangevallen uitspraak op dit punt onjuist zou zijn. De Raad komt tot dezelfde beoordeling als de rechtbank. De door de rechtbank gebezigde overwegingen worden onderschreven.
6.4.
Met betrekking tot het besluit van 19 oktober 2012 oordeelt de Raad dat, uitgaande van de juistheid van de FML, er geen reden is om aan te nemen dat de belasting van de geduide functies de belastbaarheid van appellant overschrijdt. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 18 oktober 2012 op inzichtelijke wijze uiteengezet dat er geen aanleiding is om op basis van arbeidskundig onderzoek anders te concluderen. De Raad heeft in hetgeen appellant tegen dit besluit heeft aangevoerd geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige.
7.
Uit 6.3 en 6.4 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd. Het beroep tegen het besluit van 19 oktober 2012 is ongegrond.
8.
Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 19 oktober 2012 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
16 oktober 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) J.C. Hoogendoorn

CVG