ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1384

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5161 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens gebrek aan nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 6 augustus 2010 haar beroep ongegrond verklaarde. Appellante had in 2004 een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen omdat zij op de relevante datum niet arbeidsongeschikt was. Na een nieuwe aanvraag in 2008, die door het Uwv werd opgevat als een verzoek om terug te komen op het eerdere besluit, werd dit verzoek afgewezen. Appellante stelde dat er nieuwe medische informatie was die haar situatie anders zou kunnen duiden, maar de rechtbank oordeelde dat deze informatie geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden opleverde in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de door appellante ingediende stukken, waaronder verklaringen van zorgverleners, niet wezenlijk nieuw waren en dat de verzekeringsarts al op de hoogte was van de relevante informatie ten tijde van het oorspronkelijke besluit. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, maar eerder van een andere interpretatie van reeds bekende feiten door de psychiater.

De Raad besloot dat de aangevallen uitspraak bevestigd werd en dat er geen termen aanwezig waren om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. De uitspraak werd openbaar gedaan op 15 april 2011.

Uitspraak

10/5161 Wajong
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 6 augustus 2010, 09/900 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.M.I. Spauwen, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 4 maart 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Spauwen. Het Uwv was vertegenwoordigd door drs. R. Spanjer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 3 maart 2004 heeft het Uwv afwijzend beslist op de aanvraag Wajong-uitkering van appellante, gedateerd 3 februari 2004, omdat appellante op de dag dat zij 17 jaar oud werd (te weten 2 juni 1979), niet arbeidsongeschikt was in de zin van de Wajong. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2. Op 25 september 2008 heeft appellante wederom een aanvraag Wajong-uitkering ingediend. Bij besluit van 10 december 2008 heeft het Uwv deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 3 maart 2004. Het Uwv heeft dit verzoek onder toepassing van artikel 4:6, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen. Bij besluit op bezwaar van 5 mei 2009 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het voornoemde besluit ongegrond verklaard.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het besluit van 5 mei 2009 ingediende beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat de door appellante ingebrachte stukken geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb bevatten.
2. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat uit de door haar overgelegde medische informatie blijkt dat er een steeds toenemende multidisciplinaire medische problematiek aanwezig is, welke haar oorsprong vindt in haar persoonlijke en familiaire omstandigheden zowel voor als na haar 18e levensjaar. Er is sprake van voortschrijdend inzicht bij de behandelende psychiater en sociaal psychiatrisch verpleegkundige, waardoor wel degelijk sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Ter onderbouwing heeft zij ingediend een brief van H. Smedts, sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij Dichterbij van 30 augustus 2010, een brief van 22 februari 2011 van R. van Lierop, consulent bij MEE, een tweetal verklaringen van oud-leerkrachten aan de Mariaschool te Kerkrade alsmede een brief van Dichterbij van 23 februari 2011, ondertekend door H. Smedts en psychiater J. Schuurkes.
3.1. De Raad is, met de rechtbank, van oordeel dat appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren heeft gebracht bij de aanvraag van 25 september 2008 noch tijdens de bezwaarprocedure. De bij de aanvraag en in de bezwaarfase ingediende informatie van MEE en Dichterbij is gebaseerd op onderzoeken die verricht zijn in 2007 en 2008 en de uitkomsten zijn - anders dan appellante betoogt - niet zonder meer terug te leiden naar de datum in geding, 2 juni 1979. Overigens bevatten deze stukken geen nieuwe informatie die ten tijde van het besluit van 3 maart 2004 niet bij de verzekeringsarts bekend was. De verzekeringsarts E. Brillouet was ervan op de hoogte dat appellante basisonderwijs voor moeilijk lerende kinderen heeft gevolgd aan de Mariaschool te Kerkrade en dat zij het werk bij een slager en naai-atelier niet aankon omdat zij moeite had met afrekenen en tempo. Ook beschikte hij over informatie van klinisch psycholoog A.W. Steenbeek, gedateerd 17 december 2003, waaruit bleek dat sprake was van partner-relatie problematiek, PTS-klachten en een geringe ontwikkeling; geringe ik-sterkte. De in eerste aanleg en in hoger beroep door appellante ingediende stukken, daargelaten dat deze stukken niet aan het verzoek om terug te komen van ten grondslag zijn gelegd, zijn evenmin te kwalificeren als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De informatie ten aanzien van de verstandelijke vermogens van appellante en ten aanzien van haar psychische toestand, voor zover deze ziet op de datum in geding, was reeds ten tijde van het oorspronkelijke besluit bekend bij de verzekeringsarts. Het argument van appellante dat er sprake is van voorschrijdend inzicht bij de psychiater, waardoor pas achteraf kan worden vastgesteld dat appellante op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid had gelet op haar beperkte verstandelijke vermogens en psychische beperkingen, slaagt niet, omdat het hier naar het oordeel van de Raad niet gaat om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden maar om een andere interpretatie door de psychiater van reeds bekende feiten en omstandigheden.
3.2. Gelet op het voorgaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
3.3. De Raad acht geen termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en B.J. van der Net als leden in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2011.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M. Mostert.
JL