ECLI:NL:CRVB:2015:2474

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2015
Publicatiedatum
27 juli 2015
Zaaknummer
13-5190 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslag ingangsdatum en terugwerkende kracht in sociale zekerheidsrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ingangsdatum van een toeslag voor appellant, die in Turkije woont. Het betreft een geschil over de terugwerkende kracht van de toeslag, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was beëindigd per 1 juli 2003. Appellant had eerder geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit en verzocht in 2008 om herziening van de toeslag. Het Uwv verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, wat door de rechtbank werd bevestigd. In 2012 diende appellant een nieuwe aanvraag in, waarop het Uwv een toeslag toekende met ingang van maart 2012, maar met terugwerkende kracht slechts tot 1 september 2007. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht geen bijzonder geval aanwezig achtte voor een verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar voor de toekenning van de toeslag. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige rechtsmiddelen en de strikte toepassing van de Toeslagenwet.

Uitspraak

13/5190 TW
Datum uitspraak: 24 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 augustus 2013, 12/3259 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Turkije (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft eind 2000 aan appellant een besluit toegezonden omtrent de gefaseerde afbouw van de toeslag op grond van de Wet Beperking Export Uitkeringen (Wet BEU). Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 14 maart 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AF5937, heeft het Uwv besloten de afbouw van de toeslag in alle Turkse zaken ongedaan te maken. Ook aan appellant is de toeslag tot 1 juli 2003 nabetaald. Op 18 augustus 2003 is aan appellant het besluit gezonden dat de toeslag per 1 juli 2003 beëindigd wordt. Tegen dit besluit heeft appellant evenmin rechtsmiddelen aangewend.
1.4.
Bij brief van 1 september 2008 heeft appellant het Uwv verzocht hem een beslissing toe te zenden over de uitvoering van de TW. Hij heeft daarbij verzocht de toeslag vanaf
1 juli 2003 weer te betalen. Het Uwv heeft deze brief opgevat als een bezwaarschrift tegen het uitblijven van een (wijzigings)beslissing op bezwaar en heeft het bezwaar bij beslissing op bezwaar van 11 september 2008 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard. De Raad heeft bij uitspraak van 20 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ5632 de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Ten overvloede is daarbij opgemerkt dat de brief van 1 september 2008 ook aangemerkt zou kunnen worden als een verzoek terug te komen van het besluit van 18 augustus 2003 en als een nieuw verzoek om toekenning van een toeslag.
1.5.
In maart 2012 heeft appellant een nieuwe aanvraag ingediend om toekenning van een toeslag.
1.6.
Bij besluit van 26 april 2012 heeft het Uwv met ingang van maart 2012 (lees: 2011) een toeslag toegekend. In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat de toeslag moet worden toegekend met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2003.
1.7.
Bij beslissing op bezwaar van 18 juni 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 26 april 2012 gegrond verklaard en is de ingangsdatum van de toeslag bepaald op 1 september 2007. Het Uwv is daarbij uitgegaan van de onder 1.4 genoemde uitspraak van de Raad en heeft de toeslag met één jaar terugwerkende kracht vanaf de brief van 1 september 2008 toegekend.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is in aanmerking genomen dat het Uwv de aanvraag om toekenning van de toeslag niet alleen heeft opgevat als een aanvraag om de toeslag voor de toekomst weer te herstellen, maar ook als een verzoek om terug te komen van een in rechte vaststaand besluit tot beëindiging van de toeslag. Wat de nieuwe aanvraag betreft heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht geen bijzonder geval aanwezig heeft geacht als bedoeld in artikel 11, zevende lid, van de Toeslagenwet, voor een verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar voor de toekenning van de toeslag vanaf de datum van de aanvraag. Wat het verzoek om terug te komen van het besluit van 18 augustus 2003 betreft, is de rechtbank niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden. Daartoe is in aanmerking genomen dat volgens vaste rechtspraak de inhoud van inmiddels tot stand gekomen jurisprudentie op zichzelf geen grond vormt voor het doorbreken van rechtens onaantastbaar zijn van besluiten waartegen niet in rechte is opgekomen. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van appellant op de uitspraak van de Raad van 11 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU3183 niet slaagt, omdat betrokkenen in die zaak - anders dan appellant - wel direct bezwaar hebben gemaakt tegen de intrekking van de toeslag per 1 juli 2003.
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat de toeslag moet worden toegekend met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2003.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden ten volle onderschreven. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.2.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2015.