In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant met betrekking tot een boetebesluit op grond van de Werkloosheidswet (WW). De Raad voor de Rechtspraak heeft op 22 juli 2015 uitspraak gedaan. De appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had een boete opgelegd aan betrokkene wegens het niet correct invullen van uren op inkomstenformulieren. Betrokkene had een uitkering ontvangen, maar er waren onjuistheden in de opgegeven gewerkte uren. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en de boete verlaagd naar € 500,-. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank de boete te hoog had vastgesteld en heeft de boete verlaagd naar € 440,-. De Raad heeft vastgesteld dat de benadelingsbedragen niet correct waren berekend en dat de overtreding van de inlichtingenplicht niet opzettelijk was. De Raad heeft de besluiten van 27 mei 2015 en 8 juni 2015 vernietigd en de appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 490,-.