ECLI:NL:CRVB:2015:243
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de aanvraag voor continuering van huishoudelijke verzorging op grond van de Wmo en terugvordering van eerder toegekende voorzieningen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant had een aanvraag ingediend voor de continuering van een persoonsgebonden budget (pgb) voor huishoudelijke verzorging op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat ook de eerder toegekende huishoudelijke verzorging introk en een bedrag van € 5.760,- terugvorderde. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de echtgenote van de appellant de huishoudelijke verzorging had uitgevoerd en dat de stelling van de appellant dat derden deze taken hadden uitgevoerd, niet aannemelijk was gemaakt.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. De appellant had eerder een pgb ontvangen, maar bij de aanvraag voor continuering gaf hij aan dat zijn echtgenote geen beperkingen had. De GGD had in een medisch advies geconcludeerd dat de echtgenote van de appellant verschillende stoornissen had, maar dat deze geen beperkingen opleverden voor het uitvoeren van huishoudelijke taken. De Raad oordeelde dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking en terugvordering van het pgb gebruik had mogen maken. De appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond.