ECLI:NL:CRVB:2015:242

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
30 januari 2015
Zaaknummer
13-3758 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten onder voorwaarden in het kader van de Wmo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roermond, waarbij een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten is geweigerd. Appellant, die lijdt aan diverse medische klachten, had een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college had voorwaarden gesteld aan de tegemoetkoming, waaronder dat de nieuwe woning gelijkvloers moest zijn of bereikbaar met een lift. Appellant verhuisde echter naar een woning die niet voldeed aan deze voorwaarden, wat leidde tot het bestreden besluit van het college. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en appellant ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college in redelijkheid de voorwaarden aan de tegemoetkoming heeft kunnen verbinden. Appellant heeft niet aangetoond dat hij niet in staat was om een woning te vinden die aan de voorwaarden voldeed. De Raad benadrukt dat het stellen van voorwaarden niet in strijd is met de compensatieverplichting van de Wmo, mits deze voorwaarden bijdragen aan het voorkomen van toekomstige woningaanpassingen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af, waarbij wordt opgemerkt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/3758 WMO
Datum uitspraak: 21 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 juni 2013, 12/1525 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Roermond (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2014. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is bekend met cardiale-, orthopedische-, neurologische- en endocrinologische klachten. Daarnaast heeft appellant visusproblemen en is zijn inspanningstolerantie beperkt. Appellant bewoonde samen met zijn echtgenote en twee dochters een bovenwoning op de eerste en tweede verdieping, bereikbaar via trappen.
1.2.
Op 4 mei 2011 heeft appellant een aanvraag gedaan om een woonvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in de vorm van een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten. Op het aanvraagformulier heeft appellant vermeld dat hij hartpatiënt is en dat hij niet goed meer kan traplopen.
1.3.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft de MO-zaak op 8 september 2011 een advies uitgebracht. De medisch adviseur heeft geconcludeerd dat de door appellant ervaren beperkingen met traplopen reëel zijn en dat de huidige woning voor appellant niet meer adequaat is. De medisch adviseur heeft aangegeven dat een nieuwe woning in verband met de beperkingen van appellant en zijn echtgenote dient te voldoen aan een aantal in het advies genoemde eisen.
1.4.
Bij besluit van 20 september 2011 heeft het college aan appellant een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten toegekend van € 2.500,-. Aan de tegemoetkoming en de betaalbaarstelling van de tegemoetkoming heeft het college de voorwaarden verbonden dat de nieuwe woning een gelijkvloerse woning op de begane grond of bereikbaar met een lift moet zijn, dat de woning lage of geen drempels heeft en dat deze beschikt over een douche op afschot of over een douchebak met een lage instap. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.5.
Omstreeks 23 december 2011 is appellant verhuisd naar een woning aan de [adres]. Het betreft een woning op de begane grond, bestaande uit twee verdiepingen waarvan de bovenste verdieping bereikbaar is via een trap. Naar aanleiding van de verhuizing heeft het college de MO-zaak opnieuw verzocht om advies uit te brengen. In een advies van 11 juli 2012, aangevuld met een advies van 21 augustus 2012 heeft de MO-zaak geconcludeerd dat de nieuwe woning niet voldoet aan de gestelde voorwaarden, omdat de bovenste verdieping van de woning, waar de slaapkamers en de badkamer zijn gelegen, alleen bereikbaar is via een trap, de douchebak een instap van 30 centimeter heeft en de voordeur en de schuifdeuren aan de achterzijde drempels hebben van 15 en 3 cm.
1.6.
Bij besluit van 6 september 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft zich onder verwijzing naar de medische adviezen van 11 juli 2012 en 21 augustus 2012 op het standpunt gesteld dat de aan de tegemoetkoming gestelde voorwaarden terecht zijn gesteld, dat de nieuwe woning niet voldoet aan deze voorwaarden en dat appellant aldus is verhuisd naar een niet-adequate woning. Appellant wist dat de nieuwe woning niet voldeed aan de gestelde voorwaarden en hij heeft deze woning zonder overleg met het college geaccepteerd. Dat appellant met spoed zou zijn verhuisd in verband met vochtproblemen in zijn oude woning, biedt geen grondslag voor toekenning van een voorziening op grond van de Wmo.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het college in redelijkheid de gestelde voorwaarden aan de toekenning van de tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten heeft kunnen verbinden. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk is om een woning te vinden die aan de gestelde voorwaarden voldoet. Appellant wist dat de nieuwe woning niet aan de voorwaarden voldeed en het valt hem dan ook te verwijten dat hij is verhuisd naar een niet-adequate woning.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat de door het college aan de tegemoetkoming gestelde voorwaarden niet redelijk zijn, omdat nauwelijks woningen zijn te vinden die hieraan voldoen. De gestelde voorwaarden dragen volgens appellant niet bij aan de zelfredzaamheid en participatie van appellant als bedoeld in de Wmo.
4.2.
In het bestreden besluit is toegelicht dat de gestelde voorwaarden zijn opgenomen om toekomstige kosten voor woningaanpassingen, zoals in het geval van appellant het plaatsen van een traplift in verband met zijn beperkingen bij het traplopen, te voorkomen.
4.3.
De Raad is van oordeel dat het stellen van voorwaarden aan een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten met betrekking tot de vereisten waaraan een na de verhuizing te betrekken woning dient te voldoen, als zodanig niet in strijd komt met de compensatieverplichting als bedoeld in artikel 4 van de Wmo, voor zover daarmee kosten voor toekomstige woningaanpassingen in de nieuw te betrekken woning van een betrokkene kunnen worden voorkomen. Dit laat onverlet de verplichting van het college om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van de beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Daarbij is van belang of de gestelde voorwaarden kunnen dienen om het beoogde doel te bereiken en of die voorwaarden niet in de weg staan aan het realiseren van een resultaat dat als compensatie mag gelden.
4.4.
Gelet op de door de medisch adviseur bij appellant vastgestelde beperkingen in de mobiliteit strekken de gestelde voorwaarden tot het voorkomen van toekomstige woningaanpassingen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij problemen ondervond bij het zoeken naar een woning die voldeed aan de door het college gestelde voorwaarden. Uit het dossier blijkt verder dat appellant hangende de bezwaarprocedure is verhuisd naar een nieuwe woning aan de [adres], wederom met een trap, en dat hij voorafgaand aan de verhuizing door Wonen Zuid expliciet is gewezen op het feit dat deze woning mede hierdoor niet voldeed aan de aan de tegemoetkoming gestelde voorwaarden. Het kan niet worden ingezien dat appellant niet langer had kunnen zoeken naar een (meer) aan zijn beperkingen aangepaste woning. Dat appellant in verband met vochtproblemen zo snel mogelijk moest verhuizen, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt, daargelaten dat deze problemen ook niet aan de aanvraag om een woonvoorziening ten grondslag zijn gelegd.
4.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en M.F. Wagner en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) M.P. Ketting
JvC