ECLI:NL:CRVB:2015:2383

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2015
Publicatiedatum
20 juli 2015
Zaaknummer
13-3798 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van een persoonsgebonden budget door het Zorgkantoor na vermeend misbruik

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een appellante die een persoonsgebonden budget (pgb) had aangevraagd en ontvangen, maar die door de contactpersoon [X] werd misleid. Het Zorgkantoor had op 13 juni 2012 het pgb vastgesteld op nihil en het eerder uitbetaalde bedrag van € 3.844,43 teruggevorderd wegens het ontbreken van een verantwoording van het pgb. Appellante stelde dat zij slachtoffer was van oplichting en dat het Zorgkantoor niet had moeten terugvorderen.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante op 12 augustus 2011 was geïndiceerd voor zorg en dat zij een pgb had aangevraagd via [X]. Het Zorgkantoor had het pgb aanvankelijk toegekend, maar na meldingen van misbruik door [X] en het ontbreken van verantwoording, besloot het Zorgkantoor tot terugvordering. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb op nihil vast te stellen en tot terugvordering over te gaan. De Raad benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor het pgb bij de budgethouder ligt, ook als deze de administratie aan een derde uitbesteedt. De omstandigheden die appellante aanvoerde, maakten niet dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot zijn beslissing had kunnen komen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de vordering van appellante af.

Uitspraak

13/3798 AWBZ
Datum uitspraak: 15 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
3 juni 2013, 12/4561 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
Achmea Zorgkantoor N.V., als rechtsopvolger van Agis Zorgverzekeringen N.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.A.J. van Putten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2015. Namens appellante is
mr. Van Putten verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C. Hartman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is in verband met haar beperkingen op grond van het bepaalde in of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op 12 augustus 2011 geïndiceerd voor de functies Begeleiding individueel (klasse 1) en Persoonlijke verzorging (klasse 3).
1.2.
Appellante heeft door tussenkomst van [naam X] een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd. In dat kader heeft appellante een afschrift van haar identiteitskaart aan [X] verstrekt en een afschrift van een bankrekening op haar naam. Tot de stukken behoort een bijbehorende opgave van een postadres, te weten het woonadres van [X].
1.3.
Het Zorgkantoor heeft appellante op 14 september 2011 een pgb van € 3.016,80 (netto) toegekend voor de periode 10 september 2011 tot en met 31 december 2011. Het Zorgkantoor heeft het pgb op 28 september 2011 verhoogd tot een bedrag van € 3.844,43 (netto). Beide besluiten (met aanwijzingen over de geldende verplichtingen) heeft het Zorgkantoor verzonden naar het opgegeven postadres.
1.4.
[X] heeft met opgave van haar woonadres op naam van appellante een rekening geopend bij de ASN-bank. Het Zorgkantoor heeft de pgb-voorschotten gestort op deze rekening. [X] heeft de voorgeschoten bedragen van de bankrekening opgenomen.
1.5.
In een brief van 13 oktober 2011 heeft appellante het Zorgkantoor gemeld dat [X] zonder haar toestemming “bepaalde handelingen” heeft verricht. Zij heeft het Zorgkantoor verzocht het postadres te wijzigen in dat van haar zus.
1.6.
Namens appellante heeft de zus op 12 december 2011 aangifte gedaan van (onder meer) oplichting en verduistering, gepleegd door [X]. Appellante heeft zich ook als benadeelde partij in de strafzaak gevoegd. De rechtbank Amsterdam heeft [X] op 24 december 2013 voor een aantal feiten veroordeeld. De vordering van appellante als benadeelde partij heeft de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. Tegen het vonnis heeft [X] hoger beroep ingesteld.
1.7.
Wegens het ontbreken van een verantwoording van het pgb heeft het Zorgkantoor bij besluit van 13 juni 2012 het bedrag van het pgb vastgesteld op nihil en het uitbetaalde bedrag van € 3.844,43 teruggevorderd.
1.8.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft daarbij een verantwoordingsformulier, gedateerd 23 juni 2012 en verschillende declaratieformulieren meegezonden. Voorts heeft appellante een formulier “Opgaaf uitbetaald bedrag uit een persoonsgebonden budget” overgelegd, waaruit naar voren komt dat zij een bedrag van € 3.844,43 aan de zus heeft betaald. Appellante heeft later erkend dat er geen betaling aan de zus heeft plaatsgevonden en zij heeft verweerder een kopie van het proces-verbaal van de aangifte gegeven.
1.9.
Bij besluit van 12 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar ongegrond verklaard. Het Zorgkantoor overweegt dat appellante heeft meegewerkt aan een situatie waardoor de contactpersoon misbruik heeft gemaakt van de situatie waarbij die contactpersoon het geld voor zichzelf heeft gebruikt. Daarmee staat vast dat het pgb niet is besteed aan ingekochte zorg. De verantwoording kan niet worden geaccepteerd. Appellante is als budgethouder verantwoordelijk voor de administratie van het pgb, ook als die door anderen wordt uitgevoerd.
2.1.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij stelt dat zij het slachtoffer is geworden van oplichting door de contactpersoon [X]. Gelet op de omstandigheden kan zij buiten haar schuld om het pgb niet verantwoorden. Het Zorgkantoor dient om die reden van terugvordering af te zien.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het pgb niet is besteed aan zorg aan appellante. Het Zorgkantoor was daarom bevoegd het pgb op nihil vast te stellen. De vraag of het Zorgkantoor had moeten afzien van terugvordering wordt door de rechtbank ontkennend beantwoord, omdat de zus van appellante er niet alles aan heeft gedaan om misbruik van het pgb te voorkomen. Zo is de zus niet onmiddellijk in actie gekomen nadat bij haar argwaan was ontstaan bij de handelwijze van [X]. De handelwijze van de zus komt voor rekening van appellante, omdat appellante ervoor heeft gekozen het beheer van het pgb aan haar zus over te laten.
3.1.
Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Volgens haar heeft haar zus er wel alles aan gedaan om misbruik van het pgb te voorkomen. Haar zus heeft de bankrekening waar het pgb op werd gestort op 13 oktober 2011 laten blokkeren. Dat was kort na het moment dat de zus argwaan kreeg. Eerder had de zus geen argwaan en kan haar niet worden verweten niet in actie te zijn gekomen.
3.2.
In verweer heeft het Zorgkantoor aangevoerd dat appellante als budgethouder verantwoordelijk is voor het pgb en dit ook blijft als zij de verantwoording van het pgb aan een derde uitbesteedt. Voor de afwegingen die appellante en haar zus hebben gemaakt om de administratie uit handen te geven, kan het Zorgkantoor niet verantwoordelijk worden gehouden. Of wel of niet argwaan is ontstaan bij de zus van appellante doet eigenlijk niet ter zake. Appellante zal [X] voor de ontstane vordering moeten aanspreken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat het Zorgkantoor bevoegd was het pgb op nihil vast te stellen en tot terugvordering van het uitbetaalde bedrag over te gaan. In geschil is of het Zorgkantoor van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9635) moet het Zorgkantoor deze discretionaire bevoegdheid uitoefenen met inachtneming van de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging. Daarbij zal een afweging moeten worden gemaakt tussen het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichting en de gevolgen van de verlaging voor de ontvanger, waarbij tevens de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de ontvanger kan worden verweten van belang kan zijn.
4.3.
De door appellante aangevoerde omstandigheden maken niet dat geoordeeld moet worden dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot de door hem gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen. Het uitgangspunt bij de Regeling subsidies AWBZ is dat de verantwoordelijkheid voor het pgb bij de budgethouder ligt. Zoals de Raad heeft overwogen in de uitspraak van 3 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3319, blijft dit uitgangspunt ook overeind indien, zoals in het geval van appellante, het beheer is overgedragen aan een derde. De omstandigheid dat een derde misbruik heeft gemaakt van de situatie en zich geld heeft toegeëigend dat bestemd was voor zorg aan de budgethouder komt in de relatie met het Zorgkantoor dan ook in beginsel voor rekening en risico van de budgethouder. Dat is hier niet anders. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat appellante er in samenspraak met haar zus voor heeft gekozen zorg geleverd te krijgen in de vorm van een pgb en de aanvraag te laten verzorgen door [X]. Appellante heeft in dat kader persoonlijke documenten (een identiteitskaart en een bankafschrift) ter beschikking gesteld aan [X]. Appellante en haar zus hebben in een brief van 13 oktober 2011, dus na de betalingen door het Zorgkantoor op de opgegeven bankrekening, een eerste melding gedaan van mogelijk misbruik door [X] zodat het Zorgkantoor niet eerder op de hoogte had kunnen zijn van het gestelde misbruik.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.A. Boersma en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) H.J. Dekker
AP