ECLI:NL:CRVB:2015:2381
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na zelfontslag
In deze zaak gaat het om de weigering van een WW-uitkering aan appellant, die zelf ontslag heeft genomen. Appellant was vanaf 1 november 2011 in dienst van een werkgeefster op basis van een oproepovereenkomst. Hij heeft op 31 juli 2012 ontslag genomen en op 15 september 2012 een WW-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft de uitkering met ingang van 31 juli 2012 blijvend geheel geweigerd, omdat appellant verwijtbaar werkloos was geworden. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij in zijn belangen is geschaad door het ontbreken van een hoorzitting en dat hij genoodzaakt was ontslag te nemen vanwege het niet ontvangen van salarisstroken en andere vergoedingen. De Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat het Uwv terecht van het horen van appellant heeft afgezien, omdat appellant niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd op de uitnodiging voor een hoorzitting. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, omdat appellant niet voldoende heeft aangetoond dat hij in zijn belangen is geschaad. De beslissing van het Uwv om de WW-uitkering te weigeren blijft daarom in stand.