ECLI:NL:CRVB:2015:2359
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Korting op bezoldiging vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin haar beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht ongegrond werd verklaard. Het college had besloten om de bezoldiging van appellante te korten vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid, waarbij het artikel 7:8 van de Arbeidsvoorwaardenregeling Utrecht (ARU) als basis werd genomen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst, omdat de omstandigheden waaronder appellante werkte niet als buitensporig konden worden gekwalificeerd.
Appellante, die sinds 1978 bij de gemeente Utrecht werkzaam was, had in 2011 haar functie neergelegd vanwege een conflict met haar leidinggevende. Na een mediationtraject en een periode van ziekte, werd zij in 2013 weer in haar functie geplaatst, maar meldde zich kort daarna opnieuw ziek. Het college besloot daarop haar bezoldiging te korten, wat appellante aanvocht. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat haar arbeidsongeschiktheid het gevolg was van haar werkomstandigheden. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om aan te tonen dat er sprake was van buitensporige omstandigheden die haar arbeidsongeschiktheid hadden veroorzaakt.
De Raad concludeerde dat het college voldoende zorg had gedragen voor begeleiding bij de terugkeer van appellante naar haar functie en dat appellante zelf verantwoordelijk was voor het gebruik maken van deze begeleiding. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.