ECLI:NL:CRVB:2015:2346

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2015
Publicatiedatum
15 juli 2015
Zaaknummer
14-143 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand na verhuizing en onvolledige informatie

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 1 april 2010 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 4 januari 2012 heeft het college appellant een startkapitaal van € 4.000,- toegekend voor zijn ondernemingsplan. Echter, op 29 mei 2012 heeft het college de bijstand van appellant ingetrokken met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012, omdat hij met zijn eigen bedrijf was gestart. Tevens heeft het college een bedrag van € 597,33 teruggevorderd voor de periode waarin de bijstand onterecht was doorbetaald.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, en op 29 november 2012 heeft het college het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Het college heeft vastgesteld dat appellant op 12 januari 2012 naar Haarlem was verhuisd, waardoor hij geen recht meer had op bijstand. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij onterecht is geïnformeerd door zijn klantmanager over zijn recht op bijstand. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellant niet aan zijn klantmanager heeft gemeld dat zijn vriendin in Haarlem woonde, wat betekent dat zijn beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/143 WWB
Datum uitspraak: 14 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 2 december 2013, 13/188 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Velsen (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 2 juni 2015. Appellant is verschenen. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) sinds 1 april 2010. Bij besluit van 4 januari 2012 heeft het college aan appellant in het kader van zijn
re-integratie een startkapitaal van € 4.000,- toegekend voor uitvoering van het ondernemingsplan van appellant.
1.2.
Bij besluit van 29 mei 2012 heeft het college de bijstand van appellant ingetrokken met ingang van 1 januari 2012 op de grond dat hij met werkzaamheden voor zijn eigen bedrijf was gestart en hij daarvoor een startkapitaal van € 4.000,- had ontvangen. Omdat de bijstand was doorbetaald tot en met 31 januari 2012 heeft het college bij afzonderlijk besluit van
29 mei 2012 de bijstand over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 januari 2012 teruggevorderd tot een bedrag van € 597,33.
1.3.
Bij besluit van 29 november 2012 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 29 mei 2012 gedeeltelijk gegrond verklaard, omdat het startkapitaal pas op 28 januari 2012 aan appellant was uitgekeerd en hij vanaf 1 januari 2012 nog recht op bijstand had. Uit de Gemeentelijke basisregistratie persoonsgegevens (GBA), thans: Basisregistratie personen, was echter gebleken dat appellant op 12 januari 2012 naar Haarlem was verhuisd. Gelet hierop had appellant op grond van artikel 40, eerste lid, van de WWB vanaf 12 januari 2012 niet langer recht op bijstand jegens het college. Het college heeft de besluiten van 29 mei 2012 in zoverre herroepen dat het recht op bijstand is ingetrokken met ingang van 12 januari 2012 en het besluit tot terugvordering dienovereenkomstig is aangepast en het teruggevorderingsbedrag is verlaagd tot € 361,32.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij met zijn klantmanager zijn plannen voor het starten van zijn eigen bedrijf uitgebreid heeft besproken, evenals zijn voornemen om te gaan samenwonen. Hierdoor zou appellant geen recht op bijstand meer hebben. Van zijn klantmanager had hij echter de onvoorwaardelijke toezegging dat zijn bijstand in de maand januari 2012 zou doorlopen tot het startkapitaal was overgemaakt. Appellant kon doorgaan met het uitvoeren van zijn plannen, zoals zich als zelfstandige inschrijven bij de Kamer van Koophandel.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellant met ingang van 12 januari 2012 is verhuisd naar Haarlem. Nu appellant was verhuisd naar Haarlem, bestond voor hem op grond van artikel 40, eerste lid, van de WWB vanaf dat moment geen recht op bijstand meer jegens het college.
4.2.
Uit de gedingstukken is gebleken dat appellant met zijn klantmanager heeft gesproken over zijn plannen voor zijn eigen bedrijf en over zijn voornemen tot samenwonen. Appellant heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij niet aan zijn klantmanager heeft gemeld dat de vriendin met wie hij ging samenwonen, in Haarlem woonde. Reeds hierom kan een beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen. Nog daargelaten of sprake was van een van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging, was deze toezegging gebaseerd op onvolledige informatie van de kant van appellant.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.C.F. Talman en
M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD