ECLI:NL:CRVB:2015:2326

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
15 juli 2015
Zaaknummer
11-2503 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch inzake WAJONG-uitkering en schadevergoeding wegens termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 maart 2011, waarin de rechtbank een beslissing heeft genomen over de toekenning van een WAJONG-uitkering. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I.H.M. Hest, heeft hoger beroep ingesteld nadat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een gewijzigde beslissing op bezwaar heeft genomen op 17 maart 2015. Deze beslissing kwam tegemoet aan de bezwaren van appellante, die met ingang van 12 september 2007 in aanmerking werd gebracht voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

Tijdens de zitting op 5 juni 2013 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door M.J.H. Haas. Na de zitting heeft de Raad prof. dr. D.A.J.P. Denys benoemd als deskundige, die op 22 december 2014 heeft gerapporteerd. Appellante heeft op 18 maart 2015 het hoger beroep ingetrokken, maar verzocht om een proceskostenveroordeling en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM.

De Raad heeft overwogen dat, omdat het Uwv volledig aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen, het Uwv veroordeeld kan worden in de proceskosten die appellante heeft gemaakt. De kosten zijn begroot op € 3.185,- voor verleende rechtsbijstand. Daarnaast is vastgesteld dat de redelijke termijn voor de procedure is overschreden met één jaar en vijf maanden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.500,-. Het Uwv heeft aangegeven bereid te zijn deze schadevergoeding te betalen.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2015 bevestigt de veroordeling van het Uwv in de proceskosten en de schadevergoeding aan appellante.

Uitspraak

11/2503 WAJONG
Datum uitspraak: 24 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikelen 8:73a, 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 16 maart 2011, 10/3296 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.H.M. Hest, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hest. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Haas.
Het onderzoek is heropend. De Raad heeft prof. dr. D.A.J.P. Denys benoemd als deskundige.
Deze heeft op 22 december 2014 gerapporteerd.
Het Uwv heeft op 17 maart 2015 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Het Uwv heeft daarbij appellante met ingang van 12 september 2007 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij brief van 18 maart 2015, 2 april 2015 heeft mr. Hest namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig de Raad verzocht om het Uwv te veroordelen in de proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep. Tevens is verzocht om schadevergoeding in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Het Uwv heeft bij brief van 11 mei 2015 een reactie gegeven.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Als het schadeveroorzakende besluit dateert van voor 1 juli 2013, is artikel 8:73a, eerste lid, eerste volzin (oud), van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing, ingevolge welk artikel in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:73 van de Awb kan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die de verzoeker lijdt.
1.2.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld.
1.3.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
2.1.
Appellante heeft het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 17 maart 2015 volledig aan haar bezwaren tegemoet is gekomen.
2.2.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 980,- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, € 980,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting en € 1.225,- (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift,
1. punt voor het bijwonen van een zitting en 0,5 punt voor het geven van een schriftelijke zienswijze; in totaal € 3.185,-.
3. Voor vergoeding van het betaalde griffierecht in eerste aanleg en hoger beroep kan appellante zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.
4.1.
Voor de wijze van beoordeling van het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, wordt in de eerste plaats gewezen op de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.
4.2.
Voor het onderhavige geval betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door het Uwv op 19 januari 2010 tot de datum van deze uitspraak zijn vijf jaar en vijf maanden verstreken. Er is geen aanleiding de redelijke termijn voor deze procedure op meer dan vier jaar te stellen. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188. De redelijke termijn is dan ook met één jaar en vijf maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van drie maal € 500,-, dit is € 1.500,-.
4.3.
Bij brief van 11 mei 2015 heeft het Uwv verklaard dat de termijnoverschrijding tot aan de nieuwe beslissing op bezwaar van 17 maart 201 5 geheel voor zijn rekening te nemen bereid te zijn om € 1.500,- te vergoeden. Daarmee is tegemoetgekomen aan het verzoek van appellante. Het Uwv zal daarom aldus worden veroordeeld.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 3.185,-;
- veroordeelt de Uwv tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade wegens
overschrijding van de redelijke termijn van € 1.500,-.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) M.D.F. de Moor

HD