In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om haar WW-uitkering te weigeren op basis van eigen toedoen. Appellante was sinds 1 juni 2010 in aanmerking voor een WW-uitkering, maar kreeg in april 2012 te horen dat haar uitkering werd geweigerd omdat zij geen passende arbeid had aanvaard. Dit was gebaseerd op haar houding tijdens een sollicitatiegesprek op 14 februari 2012 bij een uitgeverij, waar zij volgens het Uwv ongeïnteresseerd en inflexibel zou zijn geweest. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar appellante betwistte dit oordeel in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellante zich niet zodanig heeft gedragen dat zij door eigen toedoen geen passende arbeid heeft verkregen. De Raad oordeelde dat appellante zich serieus had voorbereid op het sollicitatiegesprek en dat haar kritische vragen over de werkzaamheden en het salaris gerechtvaardigd waren. De Raad concludeerde dat er geen concreet aanbod van passende arbeid was gedaan en dat het Uwv ten onrechte had gesteld dat appellante door haar houding het aanbod had gemist. De Raad vernietigde het besluit van het Uwv en herstelde de WW-uitkering van appellante met terugwerkende kracht, inclusief wettelijke rente. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de reiskosten van appellante.