ECLI:NL:CRVB:2015:2324

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2015
Publicatiedatum
15 juli 2015
Zaaknummer
14-911 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op en terugvordering van WW-uitkering wegens overtreding van de inlichtingenplicht door zelfstandige

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de korting op en terugvordering van een WW-uitkering van appellant. De appellant had zijn gewerkte uren als zelfstandige niet opgegeven op de werkbriefjes, wat leidde tot de conclusie dat hij zijn inlichtingenplicht had overtreden. De Raad oordeelde dat appellant zowel objectief als subjectief een verwijt kon worden gemaakt, aangezien de vraag naar de gewerkte uren op de werkbriefjes duidelijk was en appellant had moeten begrijpen dat hij deze uren moest opgeven. De opgelegde boete werd als evenredig aan de aard en ernst van de overtreding beschouwd.

Het proces begon met een beslissing op bezwaar van het Uwv op 4 januari 2010, waarin werd vastgesteld dat de uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2004 moest worden gekort en dat er een terugvordering van € 11.879,76 plaatsvond, naast een boete van € 1.180,-. Na een herbeoordeling van ZZP-dossiers door het Uwv en advies van de Bezwaaradviescommissie ZZP, werd de terugvordering verlaagd en de boete aangepast. Appellant ging in beroep tegen het besluit van het Uwv, maar de rechtbank Gelderland verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep benadrukte appellant dat hij in overleg met zijn casemanager was gestart als zelfstandige en dat hij had begrepen dat hij pas melding hoefde te maken van zijn werkzaamheden wanneer hij daaruit inkomsten genoot. De Raad oordeelde echter dat appellant niet had aangetoond dat hij onjuist was geïnformeerd en dat hij zijn inlichtingenplicht had geschonden door zijn uren niet op te geven. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/911 WW
Datum uitspraak: 15 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 januari 2014, 13/1127 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2015. Appellant is verschenen. Namens het Uwv is verschenen mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij beslissingen op bezwaar van 4 januari 2010 heeft het Uwv, voor zover van belang, vastgesteld dat de uitkering van appellant op grond van de Werkloosheidswet (WW) met ingang van 1 januari 2004 moet worden gekort met 23,5 uren per week, dat het van appellant terug te vorderen bedrag over de periode van 1 januari 2004 tot en met 23 februari 2005 wordt verlaagd tot € 11.879,76 en dat een boete wordt opgelegd van € 1.180,-.
1.2.
Naar aanleiding van een onderzoek door de Nationale Ombudsman waaruit was gebleken dat in een aantal gevallen de informatievoorziening aan zelfstandigen gebrekkig of onjuist is geweest, is in maart 2010 het zogeheten project herbeoordeling ZZP-dossiers gestart. De toetsingscriteria die worden gehanteerd bij de herbeoordeling van eerder ten aanzien van ZZP’ers genomen besluiten tot herziening, terugvordering en invordering van WW-uitkering zijn neergelegd in een bijlage bij de Handleiding herbeoordeling ZZP-dossiers van 16 juli 2010 (bijlage bij Kamerstukken II, 32 500-XV, hierna: Handleiding).
1.3.
Op 6 december 2010 heeft de zogenoemde toetsingscommissie ZZP het Uwv geadviseerd om de beslissingen op bezwaar van 4 januari 2010 niet te wijzigen. Bij brief van 27 april 2011 heeft het Uwv appellant de mogelijkheid geboden om zijn dossier te laten beoordelen door de zogenoemde Bezwaaradviescommissie ZZP
.
1.4.
Op 2 december 2011 heeft de Bezwaaradviescommissie ZZP advies uitgebracht. Naar het oordeel van deze commissie is gebleken dat appellant vanaf mei 2004 kleine opdrachten is gaan uitvoeren en is overgegaan tot de aanschaf van bedrijfsmiddelen. Appellant heeft voorts onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden voor zijn bedrijf in hun totaliteit vanaf mei 2004 minder dan 23,5 uur per week bedroegen. Door het niet vermelden van deze uren op zijn werkbriefjes heeft appellant het Uwv de mogelijkheid ontnomen om hem op zijn verplichtingen te wijzen en daarbij gerichte voorlichting te geven. Het Uwv heeft bij besluit van 16 december 2011 dit advies gevolgd, de herziening beperkt tot de periode van 3 mei 2004 tot en met 23 februari 2005, de terugvordering verlaagd naar € 7.605,11 en de boete vastgesteld op € 770,-.
1.5
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 december 2011 heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 15 januari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellant het Uwv geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn (in)directe werkzaamheden als zelfstandige, zodat het Uwv terecht is overgegaan tot het schatten van het aantal uren per week dat appellant voor zijn onderneming [naam onderneming] heeft gewerkt.
Daartoe heeft het Uwv hetgeen appellant over 2004 aan de Belastingdienst fiscaal heeft verantwoord tot uitgangspunt mogen nemen
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep, van zover hier van belang, benadrukt dat het starten als zelfstandige heeft plaatsgevonden in overleg met zijn casemanager, [naam casemanager] ([X]). Deze zou hem hebben gezegd dat de inkomsten uit zijn onderneming verrekend zouden worden met zijn uitkering en dat hij pas melding van zijn werkzaamheden behoefde te maken wanneer hij daaruit inkomsten genoot.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Voor een weergave van het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 6.1 van de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt toegevoegd artikel 25 van de WW, waarin is bepaald dat de werknemer verplicht is aan het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, of op het bedrag dat aan de werknemer wordt betaald.
4.1.2.
De onder 1.2 genoemde Handleiding bevat een aantal algemene regels op grond waarvan het Uwv eerder in het kader van de WW genomen besluiten ten gunste van belanghebbenden corrigeert, ongeacht of die besluiten formele rechtskracht hebben gekregen. Welke groepen van personen voor herbeoordeling met toepassing van die regels in aanmerking komen, is in de bijlage omschreven. Op grond van die regels vindt correctie plaats indien de belanghebbende uren als zelfstandige aan het Uwv heeft opgegeven en hij aan de wijze waarop het Uwv informatie heeft gegeven over uren die hij moest opgeven, in redelijkheid het vertrouwen kon ontlenen dat hij kon volstaan met de opgave van de direct productieve uren. In geval van twijfel wordt dan het voordeel van de twijfel aan de belanghebbende gegeven. Geen correctie vindt plaats als de belanghebbende in het geheel geen melding heeft gemaakt van zijn werkzaamheden als zelfstandige.
4.2.1.
In verband met de door appellant gestelde onjuiste informatieverstrekking door het Uwv is het volgende van belang.
4.2.2.
Uit de beschikbare gegevens blijkt niet dat [X] appellant heeft verteld dat hij de door hem gewerkte uren niet behoefde op te geven zolang hij daaruit geen inkomsten genoot en dat eventuele inkomsten achteraf zouden worden verrekend. Uit het op 12 januari 2004 door appellant ondertekende formulier ‘Rechten en plichten’ blijkt immers dat appellant erop is gewezen dat hij zowel betaalde als onbetaalde werkzaamheden moest melden bij het Uwv. Uit het gespreksverslag van 4 augustus 2004, ondertekend door [X] en appellant, blijkt dat zij hebben gesproken over appellants plannen om een eigen bedrijf te beginnen. Hierin is nadrukkelijk vermeld dat appellant weet dat hij verplicht is zijn uren als zelfstandige op te geven en dat hij is geïnformeerd over de status van werknemerschap. Ook overigens is niet gebleken dat appelant onjuist is geinformeerd. Appellant is bij brief van 25 augustus 2004 geïnformeerd over de door hem aangevraagde oriëntatieperiode. In deze brief is vermeld dat appellant drie maanden de gelegenheid krijgt om te onderzoeken of zijn voornemen om als zelfstandige te beginnen kans van slagen heeft en dat, als hij als zelfstandige werkt, het aantal uren waarop zijn recht is gebaseerd wordt verminderd met het aantal uren waarop hij als zelfstandige heeft gewerkt. Daarbij is vermeld dat zodra appellant daadwerkelijk start met het werken als zelfstandige hij dit op de door hem in te leveren werkbriefjes moet vermelden. Voor meer informatie is verwezen naar de folder ‘Starten als zelfstandige en de WW’. In de brief van 1 september 2004 waarbij appallant toestemming is verleend voor een orientatieperiode van drie maanden, is appellant er op gewezen dat het niet de bedoeling is dat hij de oriëntatieperiode gebruikt voor werk voor zijn bedrijf en het binnenhalen van opdrachten. Appellant is er op gewezen dat de oriëntatieperiode dan stopt en dat ook het werknemerschap voor de gewerkte uren eindigt. Voorts is appellant meegedeeld dat hij, zolang hij nog een WW-uitkering ontvangt, de werkbriefjes moet blijven opsturen.
4.2.3.
Uit de beschikbare gegevens blijkt verder dat appellant op de werkbriefjes over de periode van 3 mei 2004 tot en met 26 februari 2005 niet heeft vermeld dat hij werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht. Mede gelet op wat onder 4.2.2 is vastgesteld had appellant niet mogen aannemen dat hij de door hem gewerkte uren als zelfstandige niet behoefde op te geven. Voor zover er bij hem op dit punt nog twijfel was, had appellant het Uwv uitdrukkelijk moeten vragen of dit juist was.
4.2.4.
Uit 4.2.1 tot en met 4.2.3 volgt dat het Uwv door het verzoek van appellant af te wijzen niet heeft gehandeld in strijd met zijn in de Handleiding opgenomen beleid.
4.3.
Nu appellant de door hem gewerkte uren als zelfstandige niet heeft opgegeven op de werkbriefjes, staat vast dat hij zijn inlichtingenplicht heeft overtreden. Appellant kan van deze overtreding zowel objectief als subjectief een verwijt worden gemaakt, nu de vraag op de werkbriefjes naar de gewerkte uren duidelijk was en appellant heeft moeten begrijpen dat hij de door hem gewerkte uren als zelfstandige had moeten opgeven. Het heeft dan ook terecht een boete opgelegd. De in bestreden besluit gehandhaafde boete is evenredig aan de aard en de ernst van de overtreding.
4.4.
Uit 4.2.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) N. van Rooijen

AP