ECLI:NL:CRVB:2015:2305

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
14-3370 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van AOW-verzekering voor gedetacheerde werknemer bij Europol

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de AOW-verzekering van appellante, die van 1 februari 2002 tot en met 31 januari 2013 gedetacheerd was bij Europol. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante niet verzekerd was voor de AOW gedurende deze periode, een standpunt dat de Centrale Raad bevestigde. Appellante, geboren op 13 maart 1951 op Curaçao, had eerder een pensioenoverzicht ontvangen van de Sociale verzekeringsbank (Svb) waarin stond dat zij tot en met 31 januari 2002 verzekerd was, maar niet daarna. Appellante voerde aan dat zij recht had op pensioenopbouw op basis van haar werkzaamheden voor het Korps landelijke politiediensten (KLPD) en Europol, en dat de Zetelovereenkomst niet de uitsluiting van de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving voor haar rechtvaardigde.

De Centrale Raad oordeelde dat Europol een eigen sociaal verzekeringsstelsel heeft dat vergelijkbaar is met het Nederlandse stelsel, en dat artikel XVI van de Zetelovereenkomst dwingt tot uitsluiting van de verplichte verzekering in Nederland voor de betrokken personen. De Raad concludeerde dat het incidenteel hoger beroep van de Svb niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de Svb werd veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 980,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gedetacheerde werknemers om zich bewust te zijn van hun verzekeringsstatus en de implicaties van internationale verdragen op hun sociale zekerheidsrechten.

Uitspraak

14/3370 AOW, 15/723 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
30 april 2014, 13/9134 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 3 juli 2015
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.M.P. Blom, advocaat, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn vervolgens ingediend door mr. drs. M.H. Welter.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld.
Namens appellante heeft mr. drs. Welter een schriftelijke zienswijze ingediend met betrekking tot het incidenteel hoger beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2015. Namens appellante is verschenen mr. drs. Welter en de Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

1.1.Appellante is op 13 maart 1951 geboren op Curaçao en heeft daar gewoond tot haar vertrek naar Nederland op 10 juni 1987. Op 1 oktober 1987 is appellante in dienst getreden bij het Korps landelijke politiediensten (KLPD) als [naam functie A]. Van 1 februari 2002 tot
1 februari 2013 is appellante gedetacheerd geweest bij de Europese Politiedienst (Europol) te Den Haag als [naam functie B]. Gedurende deze periode heeft het KLPD bijzonder verlof aan appellante verleend, zonder bezoldiging.
1.2.
In 2010 heeft appellante aan de Svb verzocht om een pensioenoverzicht te verstrekken. De Svb heeft uiteindelijk op 26 september 2011 een pensioenoverzicht verstrekt, waarin is medegedeeld dat appellante tot en met 22 september 2011 verzekerd is geweest ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) van 11 juni 1987 tot en met 31 januari 2002 en dat zij vanaf 1 februari 2002 niet verzekerd is geweest krachtens de AOW. Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit pensioenoverzicht.
1.3.
In december 2012 heeft appellante opnieuw verzocht om een pensioenoverzicht aan haar te verstrekken. Bij brief van 9 april 2013 heeft de Svb aan appellante - onder meer - medegedeeld dat zij niet verzekerd is geweest ingevolge de AOW van 1 februari 2002 tot en met 31 januari 2013.
1.3.
Namens appellante is bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 april 2013. Daarbij is - onder meer - aangevoerd dat appellante in dienst is gebleven bij het KLPD. Ter ondersteuning van die stelling zijn diverse loonstroken overgelegd.
1.4.
Bij besluit van 3 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat Europol een volkenrechtelijke organisatie is, met een eigen met de Nederlandse sociale regelgeving vergelijkbare sociale verzekeringsregeling. Gelet op het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Politiedienst (Europol) betreffende de zetel van Europol van 15 oktober 1998 (de Zetelovereenkomst) is de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving dan ook niet van toepassing. Voorts is overwogen dat appellante gedurende het dienstverband bij Europol geen sociale verzekeringspremies heeft afgedragen. De afgedragen Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP)-premies zijn geen sociale verzekeringspremies. Dat appellante gedurende het dienstverband bij Europol permanent onder instructie stond van het KLPD leidt niet tot verzekering voor de AOW. Ook is niet aangetoond dat de van het KLPD ontvangen financiële vergoedingen salaris betroffen waarover sociale premies zijn afgedragen. Dat collega’s in dezelfde omstandigheden wel verzekerd waren gedurende hun dienstverband bij Europol, is niet gebleken, omdat daar geen gegevens van zijn ontvangen.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft allereerst overwogen dat het feit dat appellante geen bezwaar heeft gemaakt tegen het pensioenoverzicht van 26 september 2011 niet meebrengt dat reeds in rechte is komen vast te staan dat appellante over het tijdvak van 1 februari 2002 tot en met
22 september 2011 niet verzekerd is geweest voor de AOW. De reeds verstrekte pensioenoverzichten zijn volgens de rechtbank niet meer dan tussentijdse verzekeringsopgaven. De aard van een dergelijke opgave brengt naar het oordeel van de rechtbank reeds mee dat dit geen definitief karakter kan dragen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat reeds bij de inwerkingtreding van de Zetelovereenkomst op 1 november 1998 was geregeld wanneer een werknemer van Europol is uitgesloten van het Nederlandse sociale verzekeringsstelsel. Europol heeft volgens de rechtbank voorzien in een met het Nederlands stelsel vergelijkbaar sociaal zekerheidsstelsel, zodat appellante terecht niet verzekerd is geacht voor de AOW. Ten slotte heeft de rechtbank de beroepen van appellante op de hardheidsclausule en op het gelijkheidsbeginsel verworpen.
3.1.
Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat zij gedurende haar werkzaamheden voor Europol tevens werkzaam is geweest voor het KLPD. Het werk bij Europol was slechts mogelijk door de aanstelling van appellante bij het KLPD. Daarbij is erop gewezen dat de ambtelijke aanstelling van appellante bij het KLPD in stand is gebleven en dat appellante daadwerkelijke loonbetalingen van het KLPD heeft ontvangen. Appellante is van mening dat zij op grond van haar werkzaamheden voor het KLPD recht heeft op pensioenopbouw. Subsidiair stelt appellante zich op het standpunt dat de Zetelovereenkomst de volkenrechtelijke status van Europol per 1 november 1998 niet vastlegt. Eerst vanaf het moment waarop Europol is aangewezen als volkenrechtelijke organisatie als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring van verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) kan daarvan sprake zijn volgens appellante.
3.2.
De Svb heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en daarbij aangevoerd dat aan de tussentijdse pensioenoverzichten wel formele rechtskracht moet worden toegekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Nu het incidenteel appel van de Svb van belang is voor de vaststelling van de omvang van dit geschil, ziet de Raad aanleiding dit allereerst te bespreken.
4.1.2.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 13 mei 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1590) wordt voorop gesteld dat een pensioenoverzicht een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen in rechte opgekomen kan worden. Een dergelijk pensioenoverzicht kan alleen aangevraagd en verstrekt worden over een periode waarin mogelijk verzekerde jaren zijn opgebouwd, maar waarin feitelijk nog geen recht op een AOW-pensioen bestond.
4.1.3.
Zoals blijkt uit artikel 7 van de AOW is het systeem dat per jaar wordt bezien of iemand verzekerd is geweest. Bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd dient door de Svb beoordeeld te worden of recht bestaat op een (gedeeltelijk) AOW-pensioen. Het voorafgaand aan het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd aanvragen en verstrekken van een pensioenoverzicht geeft een (potentieel) verzekerde de mogelijkheid eerder dan bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van de Svb te vernemen wat zijn standpunt is over de verzekering, voor zover dat op dat moment vastgesteld kan worden met de dan beschikbaar zijnde gegevens. Deze (potentieel) verzekerde kan zo nodig bezwaar maken en eventueel een rechterlijke procedure voeren om onjuistheden te laten herstellen en verschillen van inzicht te laten toetsen. Op zo’n eerder moment dan bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd is het over het algemeen eenvoudiger schriftelijke bewijsstukken over te leggen ter onderbouwing van een standpunt.
4.1.4.
Mede gezien de tekst van artikel 7 van de AOW en naar analogie van de rechtspraak over de herhaalde aanvraag kan echter niet gezegd worden dat, ook voor de toekomst, het voorheen via een pensioenoverzicht vastgestelde aantal verzekerde jaren definitief vaststaat. Nu het feitelijk rechtsgevolg pas intreedt bij het, na aanvraag, (mogelijk) toekennen van een AOW-pensioen, dient de Svb op dat moment opnieuw te onderzoeken in welke jaren iemand verzekerd was. Voor zover dit onderzoek ziet op jaren waarover via een pensioenoverzicht reeds een standpunt was bepaald, dient een (potentieel) verzekerde wel deugdelijk en toereikend te motiveren waarom de eerdere vaststelling naar zijn mening onjuist was.
4.1.5.
Dit betekent dat het incidenteel appel niet slaagt en dat beoordeeld moet worden of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven dat appellante over het tijdvak van 1 februari 2002 tot en met 31 januari 2013 niet verzekerd wordt geacht ingevolge de AOW.
4.2.1.
Artikel XVI, eerste lid, van de Zetelovereenkomst luidt als volgt.
“Provided Europol establishes its own social security scheme or adheres to an social security scheme offering coverage comparable to the coverage under Netherlands legislation, Europol and its Staff to whom the aforementioned scheme applies shall be exempt from all social security provisions in the Netherlands, unless the Staff to whom the aforementioned scheme applies take up a gainful activity in the Netherlands.”
4.2.2.
De stelling van appellante dat zij op grond van deze bepaling niet was uitgesloten van de Nederlandse sociale verzekeringen tijdens haar werkzaamheden voor Europol omdat zij nog een ‘gainful activity’ in Nederland zou hebben uitgeoefend, wordt niet onderschreven. Appellante was gedurende het in geschil zijnde tijdvak gedetacheerd bij Europol en verrichtte daar feitelijke werkzaamheden. Door het KLPD was aan haar gedurende dit tijdvak bijzonder verlof verleend, zonder bezoldiging. Uit de door appellante overgelegde salarisspecificaties blijkt dat door het KLPD nog wel enige betalingen aan haar zijn verricht die kennelijk verband houden met secundaire arbeidsvoorwaarden en toelagen. Nu uit die specificaties echter blijkt dat geen salaris is betaald aan appellante en evenmin is gebleken dat zij daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht voor het KLPD kan niet geconcludeerd worden dat appellante naast het werk bij Europol een ‘gainful activity’ in Nederland heeft verricht.
4.2.3.
Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat Europol een eigen sociaal verzekeringsstelsel heeft dat zich naar aard en omvang niet wezenlijk onderscheidt van het geheel van aanspraken dat een betrokkene zou hebben als verzekerde ingevolge het Nederlandse sociale verzekeringsstelsel. Dit betekent, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:284), dat artikel XVI van de Zetelovereenkomst dwingt tot uitsluiting van de verplichte verzekering in Nederland van de in dit artikel bedoelde personen.
4.2.4.
Voor zover, gelet op het voorgaande, in dit geval nog zelfstandige betekenis toekomt aan artikel 14, tweede lid, van KB 746 wordt erop gewezen dat Europol als instelling van de Europese gemeenschappen vanaf de aanvang van de werkzaamheden van appellante voor Europol in 2002 behoorde tot de volkenrechtelijke organisaties genoemd in de Aanwijzing volkenrechtelijke organisaties van 21 augustus 1991, Stcrt. 1991, 167.
4.5.
Uit wat hiervoor onder 4.1.1. tot en met 4.2.4 is overwogen, vloeit voort dat het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep niet slagen. De aangevallen uitspraak dient daarom bevestigd te worden.
5. Nu het incidenteel hoger beroep van de Svb niet slaagt is er aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep, bestaande uit de kosten voor rechtsbijstand met betrekking tot het incidenteel hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 980,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
H.J. Simon, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) J.R. van Ravenstein

JL