ECLI:NL:CRVB:2015:228

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2015
Publicatiedatum
30 januari 2015
Zaaknummer
13-2283 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van verblijfsvergunning en verzekeringsstatus

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellante, geboren in Sierra Leone en sinds 2002 in Nederland verblijvend, had kinderbijslag aangevraagd voor de periode van het derde kwartaal van 2009 tot en met het derde kwartaal van 2011. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had deze aanvraag afgewezen omdat appellante geen geldige verblijfsvergunning meer had en dus niet verzekerd was voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad oordeelde dat appellante geen recht had op kinderbijslag over de genoemde periode. De Raad verwees naar een arrest van de Hoge Raad, waarin was vastgesteld dat appellante in de periode in geding niet voldeed aan de voorwaarden voor verzekering onder de AKW. De Raad oordeelde dat er geen schrijnende omstandigheden waren die aanleiding gaven om het koppelingsbeginsel, dat de verzekering voor de AKW koppelt aan het bezit van een geldige verblijfsvergunning, buiten toepassing te laten.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en stelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden, in aanwezigheid van griffier B. Rikhof.

Uitspraak

13/2283 AKW
Datum uitspraak: 30 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
28 maart 2013, 12/1519 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Jonge. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is in 1982 in Sierra Leone geboren en verblijft sinds 2002 in Nederland. Appellante is alleenstaande en heeft twee kinderen, die zijn geboren in 2003 en 2005. Appellante en haar kinderen hebben de Sierraleoonse nationaliteit. Na het verstrijken van de geldigheidsduur van de eerste door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan appellante en haar kinderen verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, heeft de Svb besloten de eerder aan appellante toegekende kinderbijslag vanaf het derde kwartaal van 2009 te beëindigen op de grond dat appellante geen geldige verblijfsvergunning meer heeft en dus niet langer verzekerd is voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).
1.2.
Na diverse procedures heeft de IND bij beschikking van 22 november 2011 aan appellante en haar kinderen opnieuw een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Deze is geldig van 5 september 2011 tot en met 4 september 2016.
1.3.
Vervolgens heeft appellante de Svb bij aanvraagformulier van 9 december 2011 verzocht om haar opnieuw kinderbijslag toe te kennen. Dit verzoek is bij besluit van 2 januari 2012 met ingang van het vierde kwartaal van 2011 ingewilligd.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 13 maart 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 2 januari 2012 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de Hoge Raad op 23 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW7740) in vergelijkbare zaken het beroep in cassatie, ingesteld door de Svb tegen de uitspraak van de Raad van 15 juli 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR1905), gegrond heeft verklaard, de uitspraak van de Raad heeft vernietigd en de onderliggende uitspraken van de rechtbanken heeft bevestigd.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat de bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering om kinderbijslag toe te kennen over het derde kwartaal 2009 tot en met het derde kwartaal van 2011 onrechtmatig is. Daartoe is betoogd dat appellante valt onder het bepaalde in artikel 10 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen (KB 746) en dat er sprake is van een bijzonder geval, aangezien appellante buiten haar schuld verwikkeld is geweest in diverse langlopende procedures met betrekking tot haar verblijfsstatus.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of appellante over het derde kwartaal van 2009 tot en met het derde kwartaal van 2011 recht heeft op kinderbijslag.
4.2.
Appellante ontleent aan de nationale regelingen geen recht op kinderbijslag over het derde kwartaal 2009 tot en met het derde kwartaal van 2011. Anders dan zij betoogt, heeft appellante in de periode in geding niet verkeerd in een situatie waarop artikel 10 van KB 746 ziet. Daartoe wordt overwogen dat appellante weliswaar heeft verzocht om voortgezette toelating voordat de geldigheidsduur van de eerste door de IND aan haar verleende verblijfsvergunning was verstreken, maar dat de IND afwijzend op die aanvraag heeft beslist en dat deze beslissing in rechte onaantastbaar is geworden. Ook uit het internationale recht is niet af te leiden dat appellante, over de periode in geding, niet mag worden uitgesloten van de verzekering voor de AKW, op de grond dat zij toen niet beschikte over een verblijfstitel als genoemd in artikel 6, tweede lid, van de AKW. Kortheidshalve wordt voor de motivering van dit oordeel verwezen naar het onder punt 2 genoemde arrest van de Hoge Raad van
23 november 2012. Daarnaast wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 24 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1136). Niet is gebleken van dusdanige schrijnende omstandigheden dat deze in het geval van appellante zouden moeten leiden tot het buiten toepassing laten van het koppelingsbeginsel.
4.3.
Wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen, leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) B. Rikhof
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip kring van verzekerden.
nk