In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. De zaak volgde op een eerdere tussenuitspraak van 15 april 2015, waarin de Raad het Uwv had opgedragen om een gewijzigde beslissing op bezwaar te nemen. Het Uwv heeft op 27 mei 2015 een gewijzigde beslissing genomen, waarbij het alsnog heeft vastgesteld dat appellante recht heeft op een uitkering met ingang van 17 november 2011, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellante heeft aangegeven dat met deze beslissing geheel aan haar bezwaren is tegemoetgekomen, maar heeft ook verzocht om vergoeding van wettelijke rente, proceskosten en kosten voor deskundigenonderzoek.
De Raad heeft het hoger beroep van appellante gegrond verklaard en de aangevallen uitspraak vernietigd. Het verzoek om vergoeding van wettelijke rente over de na te betalen uitkering is toegewezen, met verwijzing naar een eerdere uitspraak van de Raad. Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die appellante heeft gemaakt in verband met de behandeling van de zaak, die in totaal zijn begroot op € 8.294,30. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.