ECLI:NL:CRVB:2015:1205

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
12-6418 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over weigering WIA-uitkering en vaststelling belastbaarheid

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 15 april 2015, wordt de weigering van een WIA-uitkering aan appellante besproken. Appellante, die als assistent-groepsbegeleider werkzaam was, is op 19 november 2009 uitgevallen door psychische en lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante op 17 november 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante een multidisciplinair expertiserapport overgelegd, waaruit blijkt dat zij lijdt aan een ernstig gemaskeerd depressief beeld en een langdurige psychiatrische problematiek. De Raad heeft in deze uitspraak het Uwv opgedragen om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, omdat het besluit niet op een juiste medische grondslag was gebaseerd. De Raad heeft de conclusies van de deskundigen onderschreven en benadrukt dat er essentiële informatie over de levensgeschiedenis van appellante niet in de eerdere medische beoordelingen was meegenomen. De Raad heeft het Uwv de opdracht gegeven om binnen zes weken het besluit te herstellen, rekening houdend met de nieuwe bevindingen.

Uitspraak

12/6418 WIA-T
Datum uitspraak: 15 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 oktober 2012, 12/4760 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.C.M. van den Hoek, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld en een multidisciplinair expertiserapport ingestuurd.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een reactie op het expertiserapport ingezonden.
Partijen hebben nadere reacties ingezonden.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer op 25 juni 2014 is geschorst.
Appellante heeft een aanvulling op het expertiserapport ingezonden, waarop door het Uwv is gerageerd.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Het nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Hoek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als assistent-groepsbegeleider in een woongroep in dienst van [de stichting]. Zij is op 19 november 2009 uitgevallen wegens psychische en lichamelijke klachten.
1.2.
Bij besluit van 8 november 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 17 november 2011 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat zij op die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 1 mei 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de rechtbank geen aanknopingspunten ziet voor het oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onjuist of onvolledig is geweest of dat de medische beperkingen van appellante onjuist zijn gewaardeerd. Naar het oordeel van de rechtbank was appellante in medisch opzicht in staat de aan haar voorgehouden functies te verrichten, waardoor het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% bedraagt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante een multidisciplinair rapport overgelegd van psychiater en psychotherapeut dr. A.J.W. Trompenaars en klinisch psycholoog en klinisch neuropsycholoog dr.drs. L.E.E. Ligthart van 20 januari 2014. In dit rapport wordt onder meer geconcludeerd dat bij appellante sprake is van een depressieve stoornis, ernstig, met duidelijke kwetsbaarheid om psychotisch ontregeld te kunnen raken bij een mogelijk onderliggende bipolaire stoornis, en van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis. Met verwijzing naar dit rapport stelt appellante zich op het standpunt dat haar beperkingen zijn onderschat en de geduide functies niet passend zijn.
3.2.
In haar reactie van 11 maart 2014 op dit rapport heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat het expertiserapport geen aanleiding geeft voor een ander standpunt omdat dit rapport niet ziet op de datum in geding.
3.3.
Appellante heeft een nader rapport van Trompenaars van 21 juli 2014 ingezonden, waarin is geconcludeerd dat de psychische toestand van appellante op meerdere momenten voorafgaand aan de datum in geding, maar ook op de datum in geding, en ook zeker daarna veel slechter was dan dat deze gedurende lange tijd is ingeschat door de bedrijfsarts, de behandelend psychiater en de verschillende verzekeringsartsen. Trompenaars acht appellante op de datum in geding volledig arbeidsongeschikt op medische gronden.
3.4.
In haar reactie van 18 september 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemeld zich niet te kunnen verenigen met de conclusies van Trompenaars en geen aanleiding te zien voor aanpassing van de vastgestelde belastbaarheid van appellante.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep spitst zich primair toe op de vraag of het Uwv de belastbaarheid van appellante op de datum in geding, 17 november 2011, juist heeft vastgesteld. Anders dan de rechtbank beantwoordt de Raad die vraag ontkennend. Daarbij kent de Raad doorslaggevend gewicht toe aan de door appellante ingezonden expertiserapporten. Het multidisciplinair rapport van 20 januari 2014 geeft blijk van een zorgvuldig verricht en diepgaand onderzoek naar de oorzaken van appellantes klachten en beperkingen met een inzichtelijk gemotiveerde weergave van de verschillende gebeurtenissen in appellantes leven, van familieverbanden, arbeidsverleden en ziektegeschiedenis. Ook zijn de verschillende medische behandelingen en gebruikte medicaties weergegeven en is verslag gedaan van de verschillende onderzoeken en onderzoeksmethoden die door de rapporteurs zijn gehanteerd. Op basis van de verrichte onderzoeken is overtuigend gemotiveerd dat appellante aan een ernstig gemaskeerd depressief beeld lijdt en dat sprake is van een, naar alle waarschijnlijkheid ook erfelijk bepaalde, reeds zeer langdurig aanwezige psychiatrische problematiek, die tot een veel omvattender en veel ernstiger beperktheid leidt dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van het Uwv is weergegeven. In zijn aanvullend rapport van 21 juli 2014 heeft Trompenaars eveneens inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de bevindingen zoals weergegeven in het rapport van 20 januari 2014 ook gelding hebben voor de datum in geding. Naar aanleiding van de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep met betrekking tot de eerdere medische onderzoeken die zijn verricht wordt overwogen dat de Raad in dit verband de opmerking van Trompenaars onderschrijft dat in de documentatie van de bedrijfsarts, de behandelend psychiater en de drie verzekeringsartsen geen concrete informatie is terug te vinden over de toch zeer belaste levensgeschiedenis van appellante en de duidelijk belaste psychiatrische familie-anamnese zoals in het rapport van 20 januari 2014 beschreven, waarbij naar alle waarschijnlijkheid door die artsen aan zeer essentiële informatie - ten onrechte - kennelijk niet of nauwelijks aandacht is besteed.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een juiste medische grondslag en daarom ontoereikend is gemotiveerd. Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv opdracht te geven dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Uitgaande van de door Trompenaars en Ligthart weergegeven bevindingen en conclusies, waaronder de volgens hen geldende beperkingen, dient de bezwaarverzekeringsarts de FML opnieuw op te maken en zullen de arbeidskundige gevolgen daarvan moeten worden bepaald.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 1 mei 2012 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, en J.J.T. van den Corput en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) H.J. Dekker
IvR