ECLI:NL:CRVB:2015:2204
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewet-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die zich op 20 november 2012 ziek meldde met hoofdpijn- en schouderklachten, slaapproblemen en psychische klachten. Appellant was tot 31 augustus 2012 werkzaam als technisch medewerker en ontving vanaf 3 september 2012 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv op 24 januari 2013, werd vastgesteld dat appellant met ingang van 28 januari 2013 als hersteld kon worden beschouwd voor zijn maatgevende arbeid. Het Uwv beëindigde daarop de ZW-uitkering per die datum.
Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 1 mei 2013. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 10 december 2013, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk had gemotiveerd dat appellant in staat was om zijn eigen werk te hervatten. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank het rapport van PuntP van 21 juni 2013 ten onrechte niet relevant achtte, omdat dit rapport een depressieve stoornis vaststelde die volgens appellant terugwerkende kracht zou moeten hebben.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzekeringsartsen de medische toestand van appellant op de datum in geding juist hadden ingeschat. De Raad bevestigde dat er geen aanwijzingen waren voor een psychiatrische stoornis op de datum in geding en dat de informatie uit het rapport van PuntP niet relevant was voor de beoordeling van de situatie op dat moment. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.