In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de Stichting aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terugbetaling van sv-premies. De Stichting had in de periode 2005-2006 ziekengeld betaald aan enkele van haar (voormalige) werknemers, waarvoor het Uwv deze betalingen had vergoed. Echter, door een systeemfout had het Uwv verzuimd de verschuldigde premies aan de Stichting te betalen. Op 16 mei 2012 heeft de Stichting verzocht om alsnog uitbetaling van deze premies, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen op grond van verjaring. De Stichting heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde zich onbevoegd en oordeelde dat de vordering van de Stichting bij de burgerlijke rechter moest worden ingesteld.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de bevoegdheid van de bestuursrechter bevestigd. De Raad oordeelde dat het verzoek van de Stichting om terug te komen van eerdere besluiten over de toekenning van ziekengeld aan de Stichting moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft vastgesteld dat de Stichting niet met nieuwe feiten of omstandigheden is gekomen die een terugkomen rechtvaardigen, en dat het Uwv zijn beleid consistent heeft toegepast. De Raad heeft het hoger beroep van zowel de Stichting als het Uwv gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de Stichting en moet het de griffierechten vergoeden.