ECLI:NL:CRVB:2015:2132
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag wegens niet woonachtig op opgegeven adres
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) van appellant is afgewezen. Appellant had zich op 1 september 2012 gemeld bij het college voor bijstand, maar tijdens een huisbezoek op 19 september 2012 werd vastgesteld dat hij niet op het opgegeven adres woonde. De rapporteurs constateerden dat de slaapkamer van appellant niet de gebruikelijke inrichting had en dat hij verklaarde bij zijn vriendin in Sneek te verblijven. Het college heeft de aanvraag afgewezen op 5 oktober 2012, en deze afwijzing werd na bezwaar op 5 april 2013 gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat de bewijslast voor de bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt en dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonachtig was. De Raad concludeerde dat de bevindingen van het huisbezoek en de verklaring van appellant niet voldoende waren om aan te tonen dat hij zijn hoofdverblijf op het opgegeven adres had. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af, met de overweging dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met A.B.J. van der Ham als voorzitter en P.W. van Straalen en F. Hoogendijk als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 30 juni 2015.