ECLI:NL:CRVB:2015:2115
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsintrekking en terugvordering bijstand wegens vermeende gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Almere, waarbij de bijstandsverlening aan appellante is ingetrokken en kosten van bijstand zijn teruggevorderd. Appellante ontving sinds 18 augustus 2008 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en stond ingeschreven op een uitkeringsadres. De vader van haar kinderen, S, heeft een aanvraag om bijstand ingediend en er zijn meldingen gedaan dat appellante en S samenwoonden. Na onderzoek door de gemeente, dat onder andere waarnemingen en een huisbezoek omvatte, concludeerde het college dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met S. De rechtbank Midden-Nederland oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de intrekking van de bijstand over een bepaalde periode, maar het college ging hiertegen in beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de onderzoeksbevindingen onvoldoende bewijs bieden voor het standpunt van het college dat S zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres van appellante. De Raad vernietigde de eerdere uitspraken en beslissingen van het college, verklaarde het beroep gegrond en herstelde de bijstandsverlening. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente en proceskosten aan appellante.