ECLI:NL:CRVB:2015:211

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
13-6126 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 2002 arbeidsongeschikt is. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische klachten en zijn beperkte vermogen om de Nederlandse taal te leren. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Gelderland bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv berust op een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, appellant gezien bij de hoorzitting en informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater. De Raad oordeelt dat er geen medische informatie is overgelegd die twijfels oproept aan de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen. Ook is er geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. De arbeidsdeskundige heeft voldoende gemotiveerd dat appellant geschikt is voor de geduide functies, en de Raad concludeert dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet onjuist is. De uitspraak bevestigt dat appellant niet in staat is om de Nederlandse taal te leren, wat van belang is voor de beoordeling van zijn arbeidsmogelijkheden. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/6126 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
24 oktober 2013, 13/1965 (aangevallen uitspraak).
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 januari 2015
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2014. Appellant is verschenen bij gemachtigde, mr. Gürsus. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 11 november 2002 uitgevallen voor zijn werk als productiemedewerker betonindustrie in verband met pijnklachten. Aan appellant is met ingang van 10 november 2003 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Daarnaast ontving appellant een werkloosheidsuitkering. Op 26 februari 2010 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld vanwege psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 15 maart 2012 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 24 februari 2012 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3.
Bij besluit van 6 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 maart 2012 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 januari 2013 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 maart 2013.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant, evenals in beroep, aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische klachten en met zijn beperkte vermogen om vaardigheden op het gebied van de Nederlandse taal te ontwikkelen. Hij heeft daartoe gewezen op een rapport van psycholoog L. Pommée van
23 juni 2011 en op de diagnose van behandelend psychiater E. Yaktemur, werkzaam bij Avicenna Polikliniek Interculturele Psychiatrie. Appellant heeft volhard in zijn standpunt dat door een onafhankelijke deskundige een nader onderzoek naar zijn beperkingen moet worden verricht. Tevens heeft appellant gesteld dat de geduide functies niet passend zijn en dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet dan wel onvoldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies binnen de beperkingen van appellant vallen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, appellant gezien bij de hoorzitting en informatie opgevraagd bij behandelend psychiater Yaktemur. Naast de rug-, nek- en knieklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook de klachten met betrekking tot de hypertensie, cholesterol, astma, maag, de ontvangen informatie van psychiater Yaktemur, alsmede het door appellant overgelegde rapport van psycholoog Pommée bij zijn beoordeling betrokken. Hij heeft zijn bevindingen inzichtelijk, consistent en overtuigend gerapporteerd en de voor appellant geldende beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 januari 2013, waarbij hij de FML heeft aangescherpt met betrekking tot werkplekken met een verhoogd persoonlijk risico op grond van het, kort voor de datum in geding, aan appellant voorgeschreven geneesmiddel Fluvoxamine. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die twijfels oproept aan de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen. Voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige bestaat dan ook geen aanleiding.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 25 januari 2013 is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 4 maart 2013 voldoende gemotiveerd dat appellant geschikt geacht moet worden voor de geduide functies van snackbereider (SBC-code 111071), inpakker (SBC-code 111190), productiemedewerker (SBC-code 111175) en huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334), dat de aan deze functies verbonden belasting binnen de voor appellant vastgestelde beperkingen blijft en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld moet worden op 30,84%. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarbij in de toelichting bij de signaleringen in het resultaat functiebeoordeling met juistheid gesteld dat de geduide functies niet kunnen worden aangemerkt als zogenoemde Nederlands taalvaardige functies en dat het gebruik van de Nederlandse taal in deze functies niet afwijkt van het gebruik van de Nederlandse taal in de maatgevende arbeid. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet dan wel onvoldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies binnen de beperkingen van eiser passen, niet nader onderbouwd zodat daarin geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor het oordeel dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onjuist zou zijn.
4.3.
Naar aanleiding van de door appellant aangevoerde grond dat hij het Nederlands onvoldoende beheerst om de geduide functies te kunnen uitoefenen en evenmin in staat is om zich het Nederlands in voldoende mate eigen te maken, wordt nog het volgende overwogen.
4.4.
In artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is - voorzover hier van belang - bepaald, dat bij de bepaling van hetgeen een betrokkene nog met arbeid kan verdienen in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee de betrokkene per uur het meest kan verdienen, waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij de betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Onder deze bekwaamheden wordt ten minste verstaan de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal.
4.5.
Uit het door appellant overgelegde rapport van psycholoog Pommée van 23 juni 2011, dat is opgesteld ten behoeve van een aanvraag Wsw van appellant, blijkt dat in verband met de niet Nederlandse achtergrond en het zeer beperkte begrip van de Nederlandse taal van appellant, alleen de performale onderdelen van de zogenoemde WAIS-III test zijn afgenomen bij appellant. Volgens Pommée presteert appellant op grond van deze testresultaten op zeer zwakbegaafd niveau. In de brief van behandelend psychiater Yaktemur van 27 december 2012 wordt echter geen melding gemaakt van zwakbegaafdheid bij appellant. De informatie van Pommée in combinatie met die van Yaktemur geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat bij appellant vanwege ziekte of gebrek sprake is van onvermogen om de Nederlandse taal te leren.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) V. van Rij
nk