Uitspraak
OVERWEGINGEN
.Ter zitting van de Raad heeft appellante op 18 april 2014 gedateerde verklaringen van haar ouders en zuster overgelegd en e-mails van [naam vriendin] van 30 maart 2015 en van [naam vader] van 31 maart 2015.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de herziening van de studiefinanciering van appellante, die aanvankelijk als uitwonende studerende was aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het bezwaar van appellante tegen de herziening en terugvordering van studiefinanciering ongegrond had verklaard. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had appellante vanaf 1 mei 2012 als thuiswonend aangemerkt, wat leidde tot een terugvordering van € 2.109,32. Dit besluit was gebaseerd op bevindingen van huisbezoeken die aantoonden dat appellante niet woonde op het adres waar zij in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) stond ingeschreven. Tijdens de zitting op 1 april 2015 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad oordeelt dat de bevindingen van de huisbezoeken en de verklaringen van de betrokkenen voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat appellante niet op het opgegeven GBA-adres woonde. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen reden is om het onderzoek ondeugdelijk te achten. De door appellante ingebrachte verklaringen en e-mails bieden geen nieuw licht op de zaak. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de beslissing van de rechtbank en er zijn geen proceskosten aan de orde.