ECLI:NL:CRVB:2015:2102
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd betaalde WAO-uitkering en de toepassing van artikel 44 van de WAO
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellante ontving sinds 1988 een WAO-uitkering, maar het Uwv heeft vastgesteld dat zij in de periode van 1 januari 2007 tot 14 oktober 2011 onterecht een te hoge uitkering heeft ontvangen. Dit was het gevolg van werkzaamheden die appellante als depothoudster heeft verricht, waarvoor zij inkomsten heeft ontvangen. Het Uwv heeft de WAO-uitkering van appellante verlaagd en een bedrag van € 22.249,51 teruggevorderd, dat onverschuldigd was betaald.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij enkel toezichthoudende taken heeft verricht en dat haar familieleden de zware werkzaamheden op zich hebben genomen. Ze stelde dat ze aan haar inlichtingenplicht heeft voldaan door op een formulier te vermelden dat ze twee uur per week werkte, wat zij als een kennelijke verschrijving beschouwde. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante in de periode in geding daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht en dat zij niet heeft voldaan aan haar inlichtingenplicht. De Raad heeft de consistentie van het beleid van het Uwv bevestigd en geoordeeld dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij te veel uitkering ontving.
De Raad heeft geconcludeerd dat het Uwv op juiste wijze artikel 44 van de WAO heeft toegepast en dat de terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering rechtmatig was. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.