ECLI:NL:CRVB:2015:2087

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2015
Publicatiedatum
26 juni 2015
Zaaknummer
14-835 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld wegens geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich op 30 oktober 2012 ziek meldde wegens griep, astma en psychische klachten. Appellant, die als tuinbouwmedewerker werkte, ontving een uitkering op basis van de Ziektewet. Na een onderzoek door een verzekeringsarts op 12 februari 2013, werd geconcludeerd dat appellant per 13 februari 2013 weer geschikt werd geacht voor zijn werk. Het Uwv beëindigde daarop de ziekengelduitkering. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn psychische klachten niet voldoende waren onderbouwd en dat er geen rekening was gehouden met zijn fysieke klachten. Hij overhandigde verschillende medische rapporten ter ondersteuning van zijn standpunt.

De Centrale Raad van Beroep beoordeelde de zaak en concludeerde dat de verzekeringsarts zorgvuldig had gehandeld. De Raad oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had appellant onderzocht en was op de hoogte van zijn psychische klachten. De Raad vond dat de verzekeringsarts voldoende had onderbouwd dat appellant geschikt was voor zijn werk als tuinbouwmedewerker. De in hoger beroep overgelegde informatie leidde niet tot een ander oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan op 17 juni 2015.

Uitspraak

14/835 ZW
Datum uitspraak: 17 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
9 januari 2014, 13/2368 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als tuinbouwmedewerker voor 38 uur per week, heeft zich op 30 oktober 2012 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidwet ziek gemeld wegens griep, astma en psychische klachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen. Vervolgens heeft appellant op 12 februari 2013 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat appellant per 13 februari 2013 weer geschikt kan worden geacht voor zijn werk als tuinbouwmedewerker. Bij besluit van 12 februari 2013 heeft het Uwv dienovereenkomstig het recht op ziekengeld met ingang van 13 februari 2013 beëindigd.
1.2.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 februari 2013 bij besluit van 4 april 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit is het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 april 2013 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant - kort weergegeven - aangevoerd dat de behandelend psychiater heeft gesteld dat ‘waarschijnlijk’ de depressie partieel in remissie is. Hieruit volgt niet zonder meer dat aannemelijk is dat de klachten tijdens het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet ernstig zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit standpunt niet met medische gegevens onderbouwd. Nu de medicatie vanaf 8 januari 2013 is opgehoogd blijkt juist dat geen sprake is van remissie. Ook is ten onrechte geen aandacht besteed aan de fysieke klachten van appellant, die zijn terug te lezen in de informatie van de huisarts. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een rapport van Instituut Psychosofia van 1 april 2014 en een huisartsenjournaal van 7 maart 2014 met bijgevoegde specialistenberichten van GZ-psycholoog J.C. de Krijger van 30 december 2011 en van psycholoog R. van der Waal van 13 juni 2012, een verwijzing fysiotherapie van 8 september 2011 en een medicatie overzicht van 15 januari 2014 overgelegd. Ten slotte heeft appellant verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.
3.2.
Het Uwv heeft in zijn verweerschrift verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en daarbij een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 september 2014 overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW, wordt ten aanzien van de verzekerde die geen werkgever heeft, onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.2.
Vastgesteld wordt dat het laatstelijk door appellant verrichte werk als tuinbouwmedewerker voor 38 uur per week als maatgevende arbeid moet worden aangemerkt. De aard en zwaarte van de werkzaamheden in deze arbeid zijn in de rapporten van de verzekeringsartsen beschreven: paprika’s plukken, snijden, toppen en touwtjes draaien om de planten, veel lopen, veel staan, hoeft niet te bukken. Met deze beschrijving heeft de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) een voldoende duidelijk beeld gehad van de aard en de zwaarte van de te beoordelen arbeid.
4.3.
Er bestaan geen aanknopingspunten het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voor onzorgvuldig te houden. Daartoe is het volgende van belang. De verzekeringsarts heeft appellant op het spreekuur van 12 februari 2013 onderzocht en was daarbij op de hoogte van de psychische klachten van appellant die hij vanaf 2010 ervaart. Voor deze klachten is appellant sinds de zomer van 2012 onder behandeling bij psychiater dr. Th.M. van den Boogaard. De verzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat, nu de frequentie van de gesprekken met de behandelend psychiater is verminderd, de psychische klachten niet ernstig zijn. Daarbij merkt de verzekeringsarts op dat bij het eigen onderzoek ook geen tekenen van ernstige psychopathologie zijn waargenomen. Omdat het eigen werk van appellant niet extreem psychisch belastend is, acht de verzekeringsarts hem daarvoor dan ook geschikt.
4.4.
Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van het bezwaar dossieronderzoek verricht, informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater en appellant op de hoorzitting van 15 maart 2013 waargenomen. In het rapport van 2 april 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat appellant al langere tijd last heeft van psychische klachten waarvoor hij in mei 2012 is aangemeld bij psychiater Van den Boogaard. Appellant wilde alleen met medicatie behandeld worden wat de lage frequentie van de gesprekken met de psychiater verklaart. Appellant is, zoals uit de informatie van de behandelend psychiater blijkt, sinds februari 2013 goed op medicatie ingesteld en de depressieve klachten zijn voor een groot deel in remissie. Tevens worden de bevindingen van de verzekeringsarts bij psychisch onderzoek tijdens de hoorzitting volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigd. Ook blijkt uit het dagverhaal van appellant dat er geen beperkingen zijn, waarbij appellant desgevraagd heeft gezegd waarschijnlijk wel te kunnen werken. Met inachtneming van deze bevindingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de verzekeringsarts het standpunt dat appellant met ingang van 13 februari 2013 geschikt is om zijn werk als tuinbouwmedewerker te verrichten, voldoende heeft onderbouwd.
4.5.
De in hoger beroep overgelegde informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven het standpunt te wijzigen. In het rapport van 5 september 2014 is vermeld dat de nekklachten zijn geduid als een spierkwestie . De huisarts heeft appellant doorverwezen naar de fysiotherapeut, wat blijkbaar afdoende is geweest. Bij myalgene nekklachten is het volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep tevens juist van belang om meer te gaan bewegen. De huisarts heeft op 30 oktober 2012 de klassieke symptomen van griep/bronchitis vermeld. Ook heeft appellant bij het onderzoek door de verzekeringsarts geen lichamelijke klachten aangegeven, zodat een lichamelijk onderzoek geen meerwaarde heeft. Zeker gelet op het bezwaarschrift waar de gronden enkel zien op de door appellant ervaren psychische klachten
.Ten slotte merkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dat de psychiater niet spreekt van waarschijnlijk remissie van klachten, maar van een waarschijnlijke partiële remissie van de depressie met aldus een duidelijk verminderd klachtenniveau. De Raad acht met dit rapport, in samenhang bezien met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 juni 2013, het standpunt van het Uwv dat appellant met ingang van 13 februari 2013, ondanks zijn beperkingen, geschikt kan worden geacht voor zijn werk als tuinbouwmedewerker, inzichtelijk gemotiveerd.
4.6.
De gemachtigde van appellant stelt in haar hoger beroepschrift dat de klachten een matig ernstige tot ernstige depressie betreffen en verwijst daartoe naar een brief van de behandelend psychiater van 21 mei 2013. Deze brief bevindt zich, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft opgemerkt, niet in het dossier
.Voor zover appellants betoog er toe strekt dat zijn gezondheidssituatie op of omstreeks 21 mei 2013 verslechterd was, kan hierin geen aanleiding worden gezien om de beoordeling door de verzekeringsartsen van zijn geschiktheid tot arbeid op de datum in geding (13 februari 2013) voor onjuist te houden. Wat voorts in hoger beroep is aangevoerd, kan niet tot een andersluidend oordeel leiden. Het Uwv heeft het recht op ziekengeld dan ook op juiste gronden met ingang van 13 februari 2013 beëindigd.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt en het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en D.S. de Vries en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) H.J. Dekker

HD