ECLI:NL:CRVB:2015:208

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
13-1507 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van WW-uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht door zelfstandige

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland. De appellant, die een WW-uitkering ontving, had zijn werkzaamheden als zelfstandige niet vermeld op zijn werkbriefjes, waardoor hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de WW-uitkering van appellant heeft herzien en ingetrokken, en dat het bedrag van € 47.030,01 aan onverschuldigd betaalde uitkering teruggevorderd mocht worden. De appellant had eerder toestemming gekregen voor een oriëntatie- en startperiode als zelfstandige, maar had niet gemeld dat hij daadwerkelijk werkzaamheden verrichtte. De Raad concludeerde dat appellant had moeten beseffen dat hij alle gewerkte uren op de werkbriefjes moest opgeven. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv op consistente wijze het buitenwettelijk, begunstigend beleid had toegepast, maar dat dit niet van toepassing was op de situatie van appellant, omdat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden.

Uitspraak

13/1507 WW
Datum uitspraak: 28 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
12 februari 2013, 12/1253 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G.J. Geurts, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2014. Appellant en zijn gemachtigde zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Sinds 1 mei 2005 heeft appellant met zijn echtgenote een vennootschap onder firma, die per 15 september 2006 is omgezet naar een besloten vennootschap, genaamd [woonplaats] Dit betreft een bedrijf voor de verhuur van ingerichte tenten voor vakantiedoeleinden in de Verenigde Staten van Amerika.
1.2.
Appellant heeft van 1 november 2005 tot en met 28 oktober 2007 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen, berekend naar een gemiddeld arbeidsurenverlies van 40 per week.
1.3.
Bij besluit van 20 februari 2007 is appellant voor de periode van 19 maart 2007 tot en met 30 april 2007 toestemming verleend zich te oriënteren op het starten als zelfstandige (oriëntatieperiode). Bij besluit van eveneens 20 februari 2007 heeft het Uwv appellant toestemming verleend om gedurende de periode van 1 mei 2007 tot en met
31 oktober 2007 werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf te gaan verrichten (startperiode). Appellant is erop gewezen dat zijn WW-uitkering in die periode zal worden betaald als voorschot en dat zijn inkomsten achteraf zullen worden verrekend met de uitkering.
1.4.
Uit een bestandsvergelijking met de Belastingdienst is gebleken dat appellant over het jaar 2006 zelfstandigenaftrek heeft genoten. Naar aanleiding hiervan heeft het Uwv een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de WW-uitkering van appellant, waarbij appellant is gehoord en waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van
10 november 2009. Uit voormeld onderzoek is volgens een inspecteur van het Uwv gebleken dat appellant vanaf 1 januari 2006 activiteiten als zelfstandige heeft verricht die hij niet heeft vermeld op zijn werkbriefjes.
1.5.
Uit een onderzoek van de Nationale Ombudsman naar de handhaving door het Uwv in het project ‘Samenloop zelfstandigenaftrek en WW-uitkering’ is gebleken dat in een aantal gevallen de informatievoorziening aan zelfstandigen gebrekkig of onjuist is geweest. Op instigatie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is in maart 2010 het zogeheten project herbeoordeling ZZP-dossiers gestart. In dat kader is op 16 juli 2010 een handleiding opgesteld met een bijlage met toetsingscriteria die worden gehanteerd bij de herbeoordeling van eerder over ZZP-ers genomen besluiten tot herziening, terugvordering en invordering van de WW-uitkering en tot het opleggen van een boete (bijlage bij Kamerstukken II 32 500-XV, nr 5, hierna: Handleiding).
1.6.
Bij brief van 10 augustus 2010 aan het Uwv heeft appellant een korte toelichting gegeven op zijn situatie. Deze brief is door het Uwv aangemerkt als een verzoek om herbeoordeling op grond van de in 1.5 vermelde Handleiding. Het verzoek van appellant is door het Uwv voorgelegd aan de Toetsingscommissie ZZP, die heeft geadviseerd het verzoek af te wijzen.
1.7.
Bij besluit van 1 februari 2011 heeft het Uwv de aan appellant toegekende WW-uitkering herzien vanaf 1 januari 2006 en die uitkering ingetrokken vanaf 11 september 2006. Tevens is een bedrag van € 47.030,01 aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde uitkering over de periode van 1 januari 2006 tot en met 28 oktober 2007 van appellant teruggevorderd.
1.8.
Bij besluit van 8 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 februari 2011, in navolging van het advies van de Bezwaaradviescommissie ZZP (BAC), ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat afdoende is komen vast te staan dat appellant vanaf 1 januari 2006 werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht en dat voor hem duidelijk had moeten zijn dat hij dit had moeten melden op de werkbriefjes. Uit de aantekeningen van de gesprekken die appellant heeft gehad met verschillende adviseurs van het CWI, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat zij hem adviezen hebben gegeven over het al dan niet vermelden van werkzaamheden als zelfstandige op de werkbriefjes. Door zijn werkzaamheden als zelfstandige niet op de werkbriefjes te vermelden, heeft appellant zijn inlichtingenplicht geschonden.
3.1.
Appellant is ter zitting teruggekomen van zijn stelling dat hij de werkbriefjes conform de instructies van het Uwv heeft ingevuld. Hij heeft wel gehandhaafd dat hij het Uwv herhaaldelijk heeft geïnformeerd over het feit dat hij zich aan het oriënteren was op het opzetten van een eigen onderneming en dat het Uwv op geen enkele wijze kenbaar heeft gemaakt dat hij de tijd die hij hieraan besteedde, moest vermelden op de werkbriefjes. Bij telefonische navraag met het callcenter van het Uwv is appellant verteld dat hij deze uren niet op de werkbriefjes hoefde te vermelden. Omdat appellant deze activiteiten beschouwde als sollicitatieactiviteiten heeft hij die op de werkbriefjes bij het sollicitatieoverzicht vermeld. Het Uwv heeft appellant er niet op gewezen dat hij deze oriëntatie werkzaamheden als gewerkte uren op de werkbriefjes moest vermelden, zodat appellant erop mocht vertrouwen dat hij de werkbriefjes juist had ingevuld.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geding zijn de volgende bepalingen uit de WW, zoals deze golden ten tijde in geding, van belang:
Artikel 8
(…)
2. Een persoon, wiens werknemerschap is geëindigd door het verrichten van werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep, herkrijgt bij beëindiging van die werkzaamheden de hoedanigheid van werknemer, voor zover die beëindiging plaatsvindt binnen een tijdvak van anderhalf jaar nadat die werkzaamheden een aanvang hebben genomen.
(…)
Artikel 20
1. Het recht op uitkering eindigt:
a. voor zover de werknemer zijn hoedanigheid van werknemer verliest;
(…)
2. Voor de werknemer op wie het eerste lid, onderdeel a, van toepassing is, eindigt het recht op uitkering terzake van het aantal uren dat hij werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij niet als werknemer in de zin van deze wet wordt beschouwd.
(…)
Artikel 22a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herziet het Uwv een dergelijk besluit of trekt dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
b. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
(…)
2. Indien daarvoor dringende reden aanwezig zijn kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 25
De werknemer is verplicht aan het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op de uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.
(…)
Artikel 36
1. De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a (…) onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uwv teruggevorderd.
(…)
4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
(…).
4.2.
De onder 1.5 genoemde Handleiding bevat een aantal algemene regels op grond waarvan het Uwv eerder in het kader van de WW genomen besluiten ten gunste van belanghebbenden corrigeert. Welke groepen van personen voor herbeoordeling met toepassing van die regels in aanmerking komen, is in de bijlage omschreven. Op grond van die regels vindt geen correctie plaats indien de belanghebbende op de zogeheten werkbriefjes of anderszins geen melding heeft gemaakt van de gewerkte uren als zelfstandige, en als de belanghebbende wel te kennen heeft gegeven erover te denken als zelfstandige te gaan werken, maar daarvan concreet niets blijkt.
4.3.
Naar aanleiding van wat partijen hebben aangevoerd wordt eerst beoordeeld of appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
4.3.1.
Uit de werkbriefjes blijkt duidelijk dat alle gewerkte uren moeten worden opgegeven, aangezien bij vraag 1.1 aan de verzekerde wordt gevraagd of hij in de genoemde periode heeft gewerkt. Zo ja, dan dient ook het urenoverzicht op de achterkant van het werkbriefje te worden ingevuld. Gelet hierop had appellant moeten beseffen dat alle gewerkte uren op de werkbriefjes opgegeven moesten worden.
4.3.2.
Appellant heeft over de gehele periode in geding vraag 1.1 op de werkbriefjes ontkennend beantwoord. Wel heeft hij de hem toegekende oriëntatie- en startperiode op de werkbriefjes vermeld. Appellant heeft geen als zelfstandige gewerkte uren op de achterkant van de werkbriefjes vermeld. Ook anderszins en anders dan hij stelt, heeft appellant het Uwv hiervan niet op de hoogte gesteld. Uit de stukken blijkt dat appellant in de contacten met adviseurs van het CWI in de periode van 1 december 2005 tot en met 21 maart 2006 te kennen heeft gegeven dat hij zich aan het oriënteren was op een mogelijk zelfstandig ondernemerschap, in die zin dat hij een eigen bedrijf wilde beginnen of een bedrijf wilde overnemen. Op 22 mei 2006 heeft appellant in een gesprek met een adviseur van het CWI gemeld dat een eigen onderneming voorlopig van de baan is. Appellant heeft in deze gesprekken niet gemeld dat hij vanaf januari 2006 activiteiten heeft verricht voor de per
1 mei 2005 opgerichte vof, bestaande uit het voeren van gesprekken met campingeigenaren in de Verenigde Staten van Amerika en het opvragen van prijsopgaven voor tenten. Het Uwv heeft terecht geoordeeld dat deze activiteiten niet zijn aan te merken als oriënterende werkzaamheden, omdat dit werkzaamheden betreffen die rechtstreeks zijn verbonden met de hoofdactiviteit van de onderneming.
4.3.3.
Wat betreft het standpunt van appellant dat hij re-integratiecoach W.J.H.M. Faassen heeft geïnformeerd over zijn werkzaamheden als zelfstandige, wordt overwogen dat appellant tegenover de BAC heeft verklaard dat hij Faassen niet heeft geïnformeerd over de oprichting van de vof per 1 mei 2005 en de oprichting van de B.V. per 15 september 2006. Ook blijkt niet uit de stukken dat appellant Faassen heeft geïnformeerd over de deelname van
[woonplaats] aan de vakantiebeurs van 10 januari 2007.
4.3.4.
De stelling van appellant dat hij via het callcenter van het Uwv melding heeft gemaakt van zijn activiteiten als zelfstandige en dat hem toen is geadviseerd deze activiteiten niet te melden op de werkbriefjes, vindt geen steun in de gedingstukken.
4.3.5.
Uit 4.3.1 tot en met 4.3.4 volgt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden.
4.4.
Appellant heeft tijdens het gesprek op 9 november 2009 tegenover een inspecteur van het Uwv verklaard dat hij zijn oriëntatieactiviteiten voor het opzetten van een eigen onderneming beschouwde als sollicitatieactiviteiten en dat hij deze daarom op de werkbriefjes bij het sollicitatieoverzicht heeft vermeld. Doordat appellant heeft nagelaten op de achterkant van de werkbriefjes de daaraan bestede uren in te vullen was het voor het Uwv niet kenbaar dat de sollicitaties in werkelijkheid werkzaamheden als zelfstandige betroffen, zodat er voor het Uwv geen aanleiding was om appellant aan te spreken op de manier waarop hij zijn werkbriefjes invulde. Appellant heeft aan het uitblijven van een reactie van het Uwv op de werkbriefjes niet het gerechtvaardigde vertrouwen mogen ontlenen dat het Uwv op de hoogte was van zijn werkzaamheden als zelfstandige.
4.5.
Appellant heeft op 9 november 2009 aan een inspecteur van het Uwv een door hem voor de belastingdienst opgesteld overzicht van gewerkte uren overgelegd. Volgens dit overzicht heeft appellant in 2006 in totaal 1293 uren besteed aan activiteiten als zelfstandige. Appellant heeft ter zitting van de Raad bevestigd dat het urenoverzicht een juist aantal uren weergeeft. Op basis van dit overzicht en uitgaande van een gemiddeld arbeidsurenverlies van 40 per week, heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat het recht op WW-uitkering vanaf
1 januari 2006 had moeten worden herzien en vanaf 11 september 2006 is geëindigd. Op grond van de artikelen 22a, eerste lid, aanhef en onder a, en 36, eerste lid, van de WW was het Uwv in dit geval verplicht tot herziening en intrekking van de WW-uitkering van appellant en tot terugvordering van wat onverschuldigd is betaald.
4.6.
In verband met de door appellant gestelde tekortschietende informatieverstrekking van de kant van het Uwv is het volgende van belang.
4.6.1.
Het in de Handleiding met bijlage opgenomen beleid laat zien dat het Uwv, ook in gevallen waarin dringende redenen in de zin van de wet niet aanwezig zijn, geheel of gedeeltelijk afziet van herziening en terugvordering. Dat beleid moet daarom worden gekwalificeerd als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Ook geldt hier dat de aanwezigheid en de toepassing daarvan door de bestuursrechter als gegeven moet worden aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of dat beleid op consistente wijze is toegepast.
4.6.2.
Appellant heeft gedurende de uitkeringsperiode op de werkbriefjes, die duidelijke vragen bevatten over het verrichten van werkzaamheden en de hoedanigheid waarin dat gebeurt, geen melding gemaakt van zijn werkzaamheden als zelfstandige. Ook blijkt uit de stukken niet dat appellant anderszins zijn werkzaamheden als zelfstandige heeft gemeld aan het Uwv. Gelet op deze omstandigheden is de afwijzing van het verzoek om herziening in overeenstemming met paragraaf 2.1 van de Handleiding.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) H.J. Dekker
nk