In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, die een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die betrekking hadden op de hoogte van zijn uitkering en een terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering. De rechtbank had geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundige en dat de terugvordering geen onaanvaardbare sociale of financiële consequenties voor de appellant met zich meebracht.
De appellant stelde in hoger beroep dat er miscommunicatie was geweest met zijn administrateur over de winstberekening voor het jaar 2004, en dat het Uwv te laat had gehandeld door hem niet eerder te informeren over de gevolgen van zijn winst voor de uitkering. De Raad overwoog dat de gronden in hoger beroep grotendeels een herhaling waren van de eerdere argumenten en dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad benadrukte dat de appellant op basis van artikel 80 van de WAO een inlichtingenplicht had en dat hij zich bewust had moeten zijn van de invloed van zijn winst op de hoogte van de uitkering.
De Raad concludeerde dat het Uwv de winst uit onderneming over 2004 terecht had aangemerkt als inkomsten uit arbeid en dat de terugvordering van € 7.908,30 op goede gronden was gedaan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.