ECLI:NL:CRVB:2015:2048

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
13-5394 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake ambtenarenrecht

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. drs. S.J. Brunia, op 3 oktober 2013 een verzoek tot herziening ingediend van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 mei 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9443). Het verzoek is gedaan op basis van de stelling dat de Raad in de eerdere uitspraak ten onrechte voorbij is gegaan aan diverse nalatigheden van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarmee in strijd zou zijn gehandeld met het gelijkheidsbeginsel en verschillende artikelen van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

Het college heeft een verweerschrift ingediend, maar heeft zich niet laten vertegenwoordigen tijdens de zitting op 13 mei 2015. Tijdens deze zitting heeft verzoekster haar verzoek nader toegelicht, bijgestaan door haar zoon en haar advocaat. De Raad heeft overwogen dat, volgens artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht, een onherroepelijke uitspraak alleen kan worden herzien op basis van nieuwe feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak niet bekend waren en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.

De Raad heeft geconcludeerd dat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aan de voorwaarden voor herziening voldoen. De enkele onvrede van verzoekster over de eerdere uitspraak biedt geen grond voor herziening. De Raad heeft daarom het verzoek om herziening afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 25 juni 2015.

Uitspraak

13/5394 AW, 13/5395 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van Centrale Raad van Beroep van
2 mei 2013, 12/759 AW en 12/762 AW
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. drs. S.J. Brunia op 3 oktober 2013 om herziening verzocht van bovenvermelde uitspraak van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9443).
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Namens verzoekster heeft mr. drs. A.R. Koops het verzoekschrift nader toegelicht en heeft
[zoon verzoekster], zoon van verzoekster, nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gelijktijdig met het onderzoek in de zaak 13/1600, plaatsgevonden op 13 mei 2015. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door Manning. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen. In de zaak 13/1600 AW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Verzoekster heeft aan haar verzoek om herziening, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat de Raad in zijn uitspraak van 2 mei 2013 ten onrechte is voorbij gegaan aan diverse nalatigheden van het college, waarmee onder meer in strijd is gehandeld met het gelijkheidsbeginsel en diverse artikelen van en protocollen bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar verzoek een groot aantal stukken overgelegd.
3. Dat verzoekster zich niet kan verenigen met de uitspraak van 2 mei 2013 biedt geen grond voor herziening. Het bijzondere rechtsmiddel van herziening strekt er immers niet toe om een geschil waarin een uitspraak is gedaan, naar aanleiding van die uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen. Verzoekster heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb naar voren gebracht. Voor zover zij in het kader van haar verzoek om herziening stukken heeft overgelegd, waren die stukken dan wel de in die stukken opgenomen gegevens waarop verzoekster zich beroept al bij verzoekster en de Raad bekend ten tijde van de procedure die tot de uitspraak van 2 mei 2013 heeft geleid.
4. Uit 1 tot en met 3 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en M.T. Boerlage en
J.A.M. van den Berk als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2015.
(getekend) E.J.M. Heijs
` (getekend) S.W. Munneke

HD