ECLI:NL:CRVB:2015:2045

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
14-802 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over adequaatheid van algemene voorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak gaat het om een geschil tussen appellante en het college van burgemeester en wethouders van Druten over de adequaatheid van de algemene voorzieningen die door [stichting 2] worden geboden. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat de algemene voorzieningen niet aansluiten bij haar persoonskenmerken en behoeften, en dat zij daarom recht heeft op een individuele voorziening. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder eerdere besluiten van het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) en het college. Het CIZ had eerder de aanvraag van appellante voor begeleiding afgewezen, omdat zij in staat werd geacht gebruik te maken van reguliere voorzieningen. Het college heeft de aanvraag voor een individuele voorziening afgewezen, omdat er een adequate algemene voorziening beschikbaar was. De Raad heeft vastgesteld dat de voorkeur van appellante voor dagopvang bij [stichting 1] niet voldoende onderbouwd was om aan te nemen dat de algemene voorzieningen niet adequaat waren. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank Gelderland bevestigd, waarin het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/802 WMO
Datum uitspraak: 10 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
24 december 2013, AWB 13/2245 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Druten (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J.M. Willems, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2015. Voor appelante zijn verschenen mr. Willems, [Y.] en [Z.]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Slot.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) heeft op 26 juli 2011 de aanvraag van appellante op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de functie Begeleiding groep afgewezen. Het CIZ was van oordeel dat er bij appellante geen beperkingen waren om deel te nemen aan reguliere voorzieningen en heeft haar verwezen naar activiteiten in haar woonplaats.
1.2.
Bij besluit van 11 juli 2012 heeft het college de aanvraag voor begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen omdat sprake is van een algemene voorziening. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat een algemene voorziening voorliggend is op een individuele voorziening.
1.3.
Het college heeft bij besluit van 12 maart 2013 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat niet aannemelijk is geworden dat appellante geen gebruik zou kunnen maken van algemene voorzieningen en dat de wenselijkheid van en de voorkeur voor een individuele voorziening niet de verplichting voor het college oproept om hierin te voorzien.
1.4.
Bij besluit van 25 maart 2013 heeft CIZ op grond van de AWBZ een indicatie verleend voor Begeleiding groep (met vervoer) voor 6 dagdelen per week voor de periode 14 maart 2013 tot en met 13 maart 2028.
1.5.
[stichting 1] ([stichting 1]) te Nijmegen heeft appellante vanaf 15 juni 2012 dagopvang geboden. Zij heeft appellante daarvoor op 11 juli 2013 een factuur gestuurd van € 8.847,68 voor 172 dagdelen in de periode 15 juni 2012 tot en met 13 maart 2013.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort weergegeven, overwogen dat appellante gebruik zou kunnen maken van de algemene voorziening bij [stichting 2] om zo uit haar sociale isolement te geraken en dat haar voorkeur, gelet op haar Surinaamse afkomst, voor dagopvang bij [stichting 1] niet meebrengt dat het college een dergelijke individuele voorziening zou moeten bieden.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de verklaringen van haar psycholoog blijkt dat alleen de multiculturele dagopvang en begeleiding zoals [stichting 1] die biedt, haar de extra aanmoediging kan geven en dat de algemene voorziening van de [stichting 2] geen adequate voorziening is die aansluit bij haar persoonskenmerken en behoeften.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4, eerste lid onder letter d, van de Wmo bepaalt dat het college ter compensatie van beperkingen, voorzieningen treft die in voorkomende gevallen een persoon in staat stellen medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante voor een dergelijke voorziening in aanmerking komt. Het tweede lid van artikel 4 bepaalt dat het college rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.
4.2.
Artikel 5 van de Wmo bepaalt dat de gemeenteraad regels vaststelt over de te verlenen individuele voorzieningen. Artikel 1, onder letter k, van de Wmo-verordening van de gemeente Druten bepaalt dat een individuele voorziening wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt. Tussen partijen is enkel in geschil of de algemene voorziening, geboden door [stichting 2], een adequate voorziening voor appellante is.
4.3.1.
Drs. M. Gramsbergen, GZ-psycholoog, heeft op 10 februari 2012 verklaard dat de gevoelens van appellante van somberheid zijn afgenomen sinds zij een multiculturele instelling bezoekt en dat het risico bestaat dat appellante depressieve klachten zal ontwikkelen als zij opnieuw in een sociaal isolement raakt. De huisarts van appellante heeft op 23 maart 2012 verklaard dat de dagopvang haar sociaal isolement enigszins doorbreekt.
4.3.2.
De zorgconsulent van de gemeente heeft appellante in augustus 2011 gesproken met het oog op uitbreiding van het aantal uren huishoudelijke hulp. [A.], als ouderenadviseur verbonden aan de [stichting 2], heeft appellante regelmatig thuis bezocht en haar vergezeld bij bezoeken aan de psycholoog. Uit notities van contacten tussen de zorgconsulent en [A.] blijkt dat appellante koos voor dagopvang bij [stichting 1].
4.3.3.
Drs. M.J.C. Andriessen, GZ-psycholoog, heeft op 8 februari 2013 verklaard dat het sterk geïndiceerd is dat appellante gebruik maakt van multiculturele dagopvang. Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat de verklaring van Andriessen voor het CIZ aanleiding was het indicatiebesluit van 25 maart 2013 te nemen.
4.3.4.
Het besluit van het CIZ van 26 juli 2011 verwijst naar reguliere voorzieningen binnen de gemeente Druten en het college heeft terecht geoordeeld dat het de verplichting had appellante voorzieningen te bieden om haar in staat te stellen medemensen te ontmoeten en sociale verbanden aan te gaan. De verklaringen genoemd onder 4.3.1 en de contacten als beschreven onder 4.3.2 geven echter geen aanleiding voor de veronderstelling dat de algemene voorzieningen binnen de gemeente Druten onvoldoende aansluiten bij de persoonskenmerken en behoeften van appellante. Zij heeft weliswaar haar voorkeur voor dagopvang bij [stichting 1] uitgesproken maar noch bij de aanvraag, noch in de bezwaarfase nader onderbouwd op grond waarvan de algemene voorzieningen in de gemeente Druten niet adequaat zouden zijn.
4.3.5.
Het feit dat de verklaring van Andriessen ertoe heeft geleid dat het CIZ nadien een indicatie heeft gegeven voor 6 dagdelen per week Begeleiding groep, is geen reden om aan te nemen dat op het college ook voordien een compensatieplicht rustte in de vorm van een individuele voorziening.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en H.J. de Mooij en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) V. van Rij

NK