ECLI:NL:CRVB:2015:2044
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verantwoording van een persoonsgebonden budget door het Zorgkantoor
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, als erfgenaam van de overleden [appellant], had een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen van € 53.470,79 voor het jaar 2011. Na het overlijden van de appellant heeft het Zorgkantoor, Achmea Zorgkantoor N.V., verantwoording gevraagd voor de besteding van het pgb. De appellant heeft echter geen zorgovereenkomsten en girale betalingsbewijzen overgelegd, wat leidde tot de conclusie dat hij niet voldeed aan de verplichtingen die aan het pgb verbonden waren.
Het Zorgkantoor heeft vervolgens het pgb vastgesteld op nihil en het teveel betaalde teruggevorderd. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Zorgkantoor in redelijkheid tot deze beslissing had kunnen komen. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in de bezwaarfase had aangegeven af te zien van een hoorzitting en dat het Zorgkantoor op basis van de wetgeving bevoegd was om het pgb lager vast te stellen. De Raad oordeelde dat de door de appellant aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot zijn belangenafweging had kunnen komen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb te verlagen en het resterende bedrag terug te vorderen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter en H.J. de Mooij en J.P.A. Boersma als leden.