1.4.De minister heeft het tegen het besluit van 16 november 2012 gemaakte bezwaar bij besluit van 5 februari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat uit de door de controleurs opgemaakte rapportage onder meer is gebleken dat door de hoofdbewoner van het gba-adres een andere kamer als kamer van appellante is getoond dan zij later die dag zelf aan de controleurs als haar kamer heeft getoond.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellante geen aannemelijke reden heeft gegeven waarom in de kamer die zij als de hare heeft aangewezen nog veel spullen, waaronder medicijnen van A. [D.], de dochter van de hoofdbewoner, zijn aangetroffen en in verhouding weinig spullen die aantoonbaar van appellante zijn. De kleding waarvan appellante aangeeft dat deze van haar is heeft - los van het feit dat het volgens de controleurs zeker niet om een volledige garderobe ging - grotendeels dezelfde maat als de kleding van A. [D.], waardoor niet is aangetoond dat het de kleding van appellante betreft. De rechtbank heeft erop gewezen dat de hoofdbewoner een andere kamer als zijnde de kamer van appellante aanwijst, dan zij zelf heeft gedaan. De verklaring van appellante dat zij sinds kort de andere kamer erbij heeft gekregen en dat zij ook nog wel eens op zolder slaapt, acht de rechtbank onvoldoende. Dit geldt ook voor de verklaring van appellante ter zitting waarom zij in de nacht voorafgaand aan het huisbezoek op zolder sliep.
De verklaring van appellante voor het feit dat de controleurs geen etenswaren van appellante hebben aangetroffen, namelijk dat zij op de dag van het huisbezoek boodschappen had gedaan en deze boodschappen ook bij zich had, acht de rechtbank onvoldoende, nu daarmee geen verklaring is gegeven voor het feit dat in het geheel geen etenswaren van appellante zijn aangetroffen. Eerst ter zitting is nog verklaard dat ook in de gemeenschappelijke koelkast eten van appellante ligt.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de aanwezigheid van spullen van
A. [D.] kan worden verklaard uit het feit dat appellante de kamer bewoont die vroeger van A. [D.] was en dat zij de aanwezigheid van die spullen geen probleem vindt. Dat de hoofdbewoner een andere kamer heeft aangewezen als de kamer van appellante heeft ermee te maken dat zij die kamer ook nog wel gebruikte en de hoofdbewoner appellante maar weinig zag. Het is juist dat er in de koelkast geen voedingsmiddelen zijn aangetroffen van alleen appellante, omdat het eten voor gezamenlijk gebruik is en appellante bovendien net boodschappen had gedaan die zij tijdens het huisbezoek in de koelkast heeft gelegd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.In artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000, zoals deze bepaling luidt met ingang van
10 december 2011, wordt onder thuiswonende studerende verstaan de studerende die niet een uitwonende studerende is, en wordt onder uitwonende studerende verstaan de studerende die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5. Voorts is in dit artikel bepaald dat onder studiefinancieringstijdvak wordt verstaan een kalenderjaar of een gedeelte daarvan waarop de toekenning van studiefinanciering betrekking heeft, met dien verstande dat deze periode ten minste één kalendermaand is.
4.1.2.Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, komt voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de gba staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de gba staat of staan ingeschreven.
4.1.3.De vraag waar de studerende woont als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
4.1.4.Ingevolge artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000, voor zover hier van belang, vindt de herziening - volgens het opschrift bij ‘niet voldoen aan verplichtingen artikel 1.5 door studerende’ - plaats met ingang van de datum van de laatste adreswijziging van de studerende in de gba.