ECLI:NL:CRVB:2015:2012
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand aan vreemdeling met terugwerkende kracht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijstand aan een vreemdeling die met terugwerkende kracht om bijstand vroeg. De appellant had eerder aanvragen om bijstand ingediend, die waren afgewezen omdat hij geen rechtmatig verblijf had. Na het verkrijgen van een verblijfsvergunning in 2007, vroeg hij bijstand aan, maar zijn verzoek om bijstand over een eerdere periode werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college stelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd van zijn financiële situatie in de periode waarover hij bijstand vroeg.
De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank niet had mogen voorzien in de zaak en dat de appellant niet had aangetoond dat hij in de te beoordelen periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De Raad benadrukte dat het aan de appellant was om aannemelijk te maken dat hij kosten van levensonderhoud had gemaakt die niet waren gedekt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, omdat de appellant niet had voldaan aan zijn bewijslast en geen verifieerbare gegevens had overgelegd.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van aanvragers van bijstand, vooral in situaties waarin terugwerkende kracht wordt ingeroepen. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat hij in de periode van 27 oktober 2001 tot en met 6 maart 2007 in financiële nood verkeerde, en bevestigde de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.