ECLI:NL:CRVB:2015:200

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
13-4789 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking WIA-uitkering en zorgvuldigheid medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de intrekking van de WIA-uitkering van appellante is behandeld. Appellante, die werkzaam was in de bejaardenzorg en schoonmaak, is op 7 januari 2009 uitgevallen door vermoeidheids- en pijnklachten. In 2011 werd zij in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering, maar deze werd per 21 april 2012 ingetrokken omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de klachten van appellante niet waren onderschat.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen niet goed zijn meegenomen en dat zij slechts 20 tot 25 uur per week kan werken. Ze heeft nieuwe medische stukken ingediend, waaronder brieven van haar reumatoloog en een revalidatiegeneeskundige, die bevestigen dat zij lijdt aan fibromyalgie. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het Uwv geen aanleiding had om een urenbeperking aan te nemen en dat de geselecteerde functies passend zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

13/4789 WIA
Datum uitspraak: 28 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 19 juli 2013, 12/1149 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. van Unnik hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens het Uwv is verschenen V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam in de bejaardenzorg voor 28 uur per week en in de schoonmaak voor tien uur per week. Ze is op 7 januari 2009 uitgevallen wegens vermoeidheidsklachten en pijnklachten. Zij is per 5 januari 2011 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In februari 2012 heeft er een herbeoordeling plaatsgevonden.
1.2.
Bij besluit van 20 februari 2012 heeft het Uwv de WIA-uitkering per 21 april 2012 ingetrokken omdat appellante per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 26 juni 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar gericht tegen het besluit van 20 februari 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn om de eindconclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken. De informatie van de behandelende sector is uitdrukkelijk en in voldoende mate in de beoordeling meegenomen. Niet is gebleken dat de klachten van appellante zijn onderschat of onjuist zijn geïnterpreteerd en evenmin is gebleken dat de informatie uit de behandelende sector in de omschrijving van de medische beperkingen en mogelijkheden onjuist zou zijn uitgelegd. Met betrekking tot de arbeidskundige aspecten hebben de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat appellante de geduide functies kan uitoefenen. Met het verrichten van de geselecteerde functies zou appellante een verlies aan verdienvermogen hebben van 5%. De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop de arbeidskundige beoordeling heeft plaatsgevonden in overeenstemming is met het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en de overigens daaraan te stellen eisen. Het beroep is dan ook ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij op de datum in geding slechts in staat was 20 tot 25 uur te werken. Met haar beperkingen is onvoldoende rekening gehouden. Ze vindt het onrechtvaardig dat van haar verwacht wordt dat zij weer geheel in het arbeidsproces kan terugkeren. Zij wordt in het herstelproces aan haar lot overgelaten en met een terugval geconfronteerd. Ze is op de datum in geding verder beperkt dan door het Uwv is aangenomen en vanwege deze beperkingen is het niet mogelijk de geselecteerde functies te vervullen. Er is ten onrechte geen urenbeperking opgenomen. Appellante heeft in hoger beroep nadere medische stukken in geding gebracht. Dat betreft brieven van reumatoloog
prof. dr. J.M.J.P. van der Linden van 3 september 2013 en 7 januari 2014 waarin staat dat appellante leidt aan fibromyalgie. Verder worden geen afwijkingen vastgesteld. Ook uit bloedonderzoek komen geen afwijkingen naar voren. Verder is een rapport van revalidatiegeneeskundige drs. C. Steinbusch van 17 september 2014 ingezonden waarin staat dat er bij appellante sprake is van fibromyalgie. Appellante verzoekt om een opfriscursus pijnrevalidatie. Hiervoor bestaan volgens Steinbusch geen mogelijkheden.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de beperkingen van appellante niet zijn onderschat. Met de beperkingen van appellante, voor zover deze medisch geobjectiveerd zijn, is in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in voldoende mate rekening gehouden. Appellante stelt zich op het standpunt dat de 24 uur per week die zij werkt het maximaal haalbare is. Dat standpunt vindt geen basis in de medische stukken, ook niet in de in hoger beroep ingebrachte medische stukken. In die stukken wordt herhaald dat appellante lijdt aan fibromyalgie maar dat levert geen nieuwe gegevens op. Het Uwv heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om een urenbeperking aan te nemen.
4.3.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend zijn. De belasting van de functies overschrijdt de belastbaarheid van appellante - zoals is weergegeven in de FML - niet. De ter zitting door appellante naar voren gebrachte stellingen dat zij niet in een grote hal kan werken en niet in staat is 350 kilometer per dag te rijden, vindt geen basis in de vastgestelde beperkingen.
5. Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet op dit oordeel is voor een veroordeling tot schadevergoeding geen plaats.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek tot veroordeling van vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E.W. Akkerman en
F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) W. de Braal
nk