Uitspraak
mr. F.A. Put.
OVERWEGINGEN
1 maart 2004. De vijfjaarstermijn in het kader van artikel 43a van de WAO is dan ook, volgens de rechtbank, gaan lopen vanaf 1 maart 2004 en niet vanaf 28 januari 2006, zoals door appellante was aangevoerd. Vervolgens heeft de rechtbank ten aanzien van het in artikel 43a van de WAO genoemde criterium van dezelfde oorzaak overwogen dat zij het standpunt van het Uwv in het bestreden besluit, inhoudende dat de toename van de psychische klachten in 2008 niet uit dezelfde oorzaak voortkomt, niet kan volgen. De rechtbank is van oordeel dat, nu er bij appellante sprake is van chronische psychosociale problematiek die regelmatig opspeelt, het Uwv onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen verband bestaat tussen de eerdere en de latere psychische klachten. Daarom heeft de rechtbank het Uwv in de gelegenheid gesteld om dit motiveringsgebrek te herstellen door middel van een aanvullende motivering dan wel intrekking van het bestreden besluit en/of een nieuwe beslissing op bezwaar, op basis van een nieuwe beoordeling in het kader van artikel 43a van de WAO.
17 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR5276) waarin is overwogen dat bij een dergelijk psychisch ziektebeeld een verhoogde kans bestaat dat een recidief optreedt en dat het in dergelijke situaties niet zonder meer in de rede ligt om - bij exacerbaties dan wel recidieven - niet uit te gaan van dezelfde ziekteoorzaak. Nu op grond van vaste rechtspraak van de Raad (onder meer: uitspraak van 19 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG8576) buiten twijfel dient te staan dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere oorzaak, waarbij de bewijslast rust op degene die stelt dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de eerdere en latere uitval, heeft de rechtbank terecht bij de tussenuitspraak vastgesteld dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft en het Uwv in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen.
WAO-uitkering dient te worden beoordeeld.
BESLISSING
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2015.