ECLI:NL:CRVB:2015:1916

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2015
Publicatiedatum
17 juni 2015
Zaaknummer
13-4213 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geldigheid van beslag op Wajong-uitkering door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die een Wajong-uitkering ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen het beslag dat was gelegd op zijn uitkering door de deurwaarder GGN Tijhuis & Partners, op verzoek van een derde partij. De Raad oordeelde dat het niet aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is om de geldigheid van het beslag te beoordelen; deze taak ligt bij de burgerlijke rechter. Het Uwv is verplicht om volledige medewerking te verlenen aan het beslag zonder de geldigheid of de omvang ervan te mogen toetsen. De appellant werd geadviseerd om zich met vragen over de hoogte van de beslagvrije voet tot de deurwaarder of de civiele rechter te wenden.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv binnen het kader van het beslag had gehandeld en dat de geldigheid van het beslag als gegeven moest worden beschouwd. In hoger beroep heeft de appellant zijn gronden uitgebreid, maar de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de scheiding van verantwoordelijkheden tussen bestuursrecht en civiel recht, vooral in zaken die betrekking hebben op beslaglegging op uitkeringen.

Uitspraak

13/4213 WWAJ
Datum uitspraak: 17 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
16 juli 2013, 13/943 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2015. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Op deze uitkering wordt op verzoek van het College zorgverzekeringen een bedrag ingehouden van laatstelijk € 118,83 per maand terzake bestuursrechtelijke premie.
1.2.
Op verzoek van [N.V. 1], vertegenwoordigd door [N.V. 2] (hierna: [N.V. 2]), heeft de kantonrechter bij vonnis van 25 april 2012 appellant veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van € 237,38, € 5,89 aan rente en € 37,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente over € 237,38, alsmede tot betaling van proceskosten van € 312,17. Deurwaarder GGN Tijhuis & Partners (hierna: GGN) heeft vervolgens executoriaal derdenbeslag gelegd onder het Uwv. Daarbij is het Uwv verzocht het door appellant verschuldigde bedrag onder zich te houden en dit vervolgens aan hen af te dragen. GGN heeft meegedeeld dat een bedrag van € 930,69 is verschuldigd en dat de beslagvrije voet € 842,23 per maand bedraagt.
1.3.
Bij besluit van 20 december 2012 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat naast een eerder beslag van de Gemeente Ede ook GGN beslag heeft gelegd op zijn Wajong-uitkering.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 6 februari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hierbij geoordeeld dat het Uwv bij het nemen van zijn besluit binnen het kader van het beslag is gebleven. In dit verband heeft de rechtbank - onder verwijzing naar vaste rechtspraak - overwogen dat de bestuursrechter over het gelegde beslag zelf geen oordeel toekomt. Dat is voorbehouden aan de burgerlijke rechter. De geldigheid van het gelegde beslag moet in dit verband als een gegeven worden beschouwd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant uitgebreid gronden aangevoerd, die zich met name richten tegen de vordering van Nuon.
3.2.
het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de Raad van 13 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2098) ligt het niet op de weg van het Uwv om de geldigheid van een beslag te beoordelen. Het Uwv is gehouden volledige medewerking aan het beslag te geven zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. Dat oordeel is voorbehouden aan de burgerlijke rechter. Ook de bestuursrechter dient bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd beslag de geldigheid daarvan als een gegeven te beschouwen; zijn toetsing kan niet verder strekken dan de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan - in deze zaak: het Uwv - bij het nemen van de betalingsbeslissing binnen het kader van het beslag is gebleven. Nu appellant in hoger beroep de vordering van Nuon betwist, zal hetgeen appellant in dit verband naar voren heeft gebracht dan ook onbesproken worden gelaten. Appellant dient zich met betrekking tot de hoogte van de beslagvrije voet tot de deurwaarder of de civiele rechter te wenden.
4.2.
Voor zover appellant in hoger beroep heeft gesteld dat het Uwv niet binnen het kader van het gelegde beslag is gebleven, heeft appellant dit niet aan de hand van enig concreet gegeven aannemelijk gemaakt. De Raad voegt daaraan, onder verwijzing naar de uitspraak van
15 november 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY3300), toe dat het Uwv gehouden is de bestuursrechtelijke premie in te houden. Daaraan doet niet af dat het uit te betalen bedrag lager is dan de door de deurwaarder vastgestelde beslagvrije voet. Immers, in artikel 18f, vijfde lid, van de Zorgverzekeringswet is bepaald dat, indien op loon waarop bestuursrechtelijke premie is ingehouden tevens derdenbeslag ligt, het bedrag dat de inhoudingsplichtige - in deze zaak: het Uwv - ten minste aan de verzekeringnemer uitbetaalt gelijk is aan de beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, verminderd met het in opdracht van het College zorgverzekeringen ingehouden bedrag.
4.3.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient bevestigd te worden.
4.4.
Bij deze uitspraak is voor een veroordeling tot vergoeding van schade geen aanleiding. Evenmin bestaat aanleiding tot vergoeding van proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) M. Crum

NK