ECLI:NL:CRVB:2012:BY3300

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-7195 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van inhoudingen op pensioen door de Sociale verzekeringsbank in verband met bestuursrechtelijke premies en beslaglegging

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Almelo. De appellant, die een pensioen ontvangt op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW), heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om een bedrag van € 132,35 per maand in te houden op zijn pensioen. Deze inhouding was het gevolg van een dwangbevel dat was uitgevaardigd door het College voor Zorgverzekeringen (CvZ) ter invordering van een bestuurlijke boete van € 306,12, alsook kosten die daarmee verband hielden. De Svb heeft in het kader van het beslag de juiste betalingsbeslissing genomen en is wettelijk verplicht om de ziektekostenpremie in te houden.

De appellant heeft betoogd dat de Svb zich niet aan de geldende wettelijke rekenvoorschriften houdt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Svb en de bestuursrechter niet bevoegd zijn om de omvang en de geldigheid van het beslag te beoordelen, maar enkel of de Svb binnen het kader van het beslag de juiste betalingsbeslissing heeft genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb dit inderdaad heeft gedaan en dat de inhoudingen rechtmatig zijn.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en bevestigd dat de Svb gehouden is de bestuursrechtelijke premie in te houden, ook al is het uit te betalen bedrag lager dan de door de deurwaarder vastgestelde beslagvrije voet. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept de wettelijke verplichtingen van de Svb in het kader van beslaglegging en inhoudingen op pensioen.

Uitspraak

11/7195 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 7 december 2011, 10/1264 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 15 november 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het de Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2012. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontvangt een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet. Bij besluit van 21 juni 2010 heeft de Svb vastgesteld dat een bedrag van € 105,17 aan bestuursrechtelijke premie op het pensioen wordt ingehouden. Bij vonnis van 5 januari 2010 van de kantonrechter te Almelo is appellant op vordering van OWM Menzis veroordeeld tot betaling van € 372,42, te vermeerderen met wettelijke rente, wegens achterstallige premie voor de zorgverzekering en is hij voorts veroordeeld in de proceskosten. Op verzoek van OWM Menzis heeft deurwaarder GGN Tijhuis&partners derdenbeslag gelegd onder de Sociale verzekeringsbank. Bij besluit van 30 juni 2010 heeft de Svb vastgesteld dat ter uitvoering van het beslag met ingang van juli 2010 € 132,35 per maand wordt ingehouden op het pensioen van appellant.
1.2. Het College voor Zorgverzekeringen (CvZ) heeft op 21 juli 2009 een dwangbevel uitgevaardigd ter invordering van een bedrag van € 306,12 vanwege het niet voldoen van een bestuurlijke boete en daarmee verband houdende kosten. Op verzoek van het CvZ is derdenbeslag gelegd onder de Svb. Bij besluit van 13 augustus 2010 heeft de Svb vastgesteld dat met ingang van augustus 2010 € 132,35 per maand wordt ingehouden op het pensioen van appellant.
1.3. De bezwaren van appellant tegen het besluit van 30 juni 2010 en het besluit van 13 augustus 2010 zijn bij besluit van 19 november 2010 ongegrond verklaard. Aan appellant wordt netto € 745,07 per maand uitbetaald. De bestuursrechtelijke premie van € 105,17 per maand wordt door de Svb ingehouden onder de beslagvrije voet van € 818,40.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het besluit van 19 november 2010 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb en de bestuursrechter niet bevoegd zijn de omvang en de geldigheid van het beslag te beoordelen. De bestuursrechter dient alleen te beoordelen of de Svb bij het nemen van de betalingsbeslissing binnen het kader van het beslag is gebleven. De rechtbank heeft aangenomen dat de Svb binnen het kader van het beslag de juiste betalingsbeslissing heeft genomen. De Svb is wettelijk verplicht de ziektekostenpremie in te houden.
3. Appellant heeft het standpunt ingenomen dat de Svb zich niet aan de geldende wettelijke rekenvoorschriften houdt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad verenigt zich met het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank en maakt de daaraan ten grondslag liggende overwegingen tot de zijne. Dit oordeel is in overeenstemming met eerdere uitspraken van de Raad, waaronder de uitspraken van 31 juli 2002, LJN AE6792, 10 juli 2008, LJN BD7466 en 8 september 2010, LJN BN7208. De Raad voegt daaraan toe dat de Svb gehouden is de bestuursrechtelijke premie in te houden. Daaraan doet niet af dat het uit te betalen bedrag lager is dan de door de deurwaarder vastgestelde beslagvrije voet. Immers is in artikel 18e, vijfde lid, van de Zorgverzekeringswet bepaald dat, indien derdenbeslag ligt op loon waarop bestuursrechtelijke premie is ingehouden, het bedrag dat de inhoudingsplichtige ten minste aan de verzekeringnemer uitbetaalt gelijk is aan de beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, verminderd met het in opdracht van het College zorgverzekeringen ingehouden bedrag.
5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries in tegenwoordigheid van Z. Karekezi, als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2012.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) Z. Karekezi
JL