ECLI:NL:CRVB:2015:1900

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
16 juni 2015
Zaaknummer
13-5161 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van gezamenlijke huishouding en handhaving van uitkeringsbesluit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, vertegenwoordigd door mr. J.J. Weldam, had hoger beroep ingesteld tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die betrekking hadden op de beëindiging van haar toeslag op grond van de Toeslagenwet (Tw) en een opgelegde boete. Het Uwv had vastgesteld dat appellante vanaf 12 november 2011 een gezamenlijke huishouding voerde met een medebewoner, wat leidde tot de intrekking van de toeslag en de terugvordering van onterecht betaalde bedragen. De rechtbank had geoordeeld dat het handhavingsonderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen onaanvaardbare aantasting van de privésfeer had plaatsgevonden. De Centrale Raad onderschreef deze overwegingen en concludeerde dat de feitelijke woonsituatie van appellante en haar medebewoner voldoende bewijs bood voor de gezamenlijke huishouding. De Raad oordeelde dat de verklaringen van appellante en de waarnemingen van het Uwv voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van wederzijdse zorg en financiële verstrengeling. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

13/5161 TW
Datum uitspraak: 10 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
9 augustus 2013, 13/869 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J. Weldam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2015. Namens appellante is mr. Weldam verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft aan appellante met ingang van 17 mei 2011 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend. Met ingang van dezelfde datum is aan appellante tevens een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (Tw) toegekend.
1.2.
Het Uwv heeft, onder meer door het verrichten van waarnemingen in de periode van
30 juli 2012 tot en met 11 september 2012 en het horen van appellante, onderzoek gedaan naar de woonsituatie van appellante. Op basis van de resultaten van dit onderzoek, neergelegd in een onderzoeksrapport van 12 september 2012, heeft het Uwv aangenomen dat appellante vanaf 12 november 2011 op haar woonadres [adres 1] te [woonplaats], een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [naam X.] ([X.]).
1.3.
Bij besluit van 17 september 2012 heeft het Uwv met ingang van 12 november 2011 de toeslag op grond van de Tw beëindigd (lees: ingetrokken), omdat appellante volgens het Uwv op 12 november 2011 is gaan samenwonen en de over de periode van 12 november 2011 tot en met 30 september 2012 volgens hem onverschuldigd betaalde toeslag tot een bedrag van
€ 3.013,88 (bruto) van appellante teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 27 september 2012 heeft het Uwv aan appellante een boete opgelegd van
€ 155,00 op de grond dat appellante haar inlichtingenplicht heeft geschonden door het Uwv niet te informeren over de gezamenlijke huishouding per 12 november 2011.
1.5.
Het Uwv heeft de besluiten van 17 en 27 september 2012, na bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 28 december 2012 (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het handhavingsonderzoek zorgvuldig en volledig is geweest en dat geen onaanvaardbare aantasting van de privésfeer heeft plaatsgevonden. Hierbij is overwogen dat uit het opgemaakte gespreksverslag van
11 september 2012 niet blijkt dat appellante door de inspecteurs onder druk is gezet, dat appellante desgevraagd ter zitting niet kon zeggen welke gegevens uit het gespreksverslag onjuist waren en dat het Uwv over toereikende gegevens beschikte om tot een besluit te komen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante in de periode van 11 (lees: 12) november 2011 tot 12 september 2012 een gezamenlijke huishouding met [X.] heeft gevoerd en het Uwv de toeslag terecht heeft beëindigd (lees: ingetrokken). De rechtbank heeft hiertoe onder meer overwogen dat uit de waarnemingen die zijn weergegeven in het onderzoeksrapport blijkt dat [X.] buiten de bouwvak steeds in de ochtend bij de woning van appellante is gesignaleerd en de inspecteur op 10 en 11 september 2012 hierbij heeft gezien dat [X.] uit de woning van appellante kwam. Verder heeft appellante ter zitting verklaard dat [X.] vijf dagen per week uit zijn werk naar haar woning komt en hij regelmatig bij haar overnacht. Uit het gespreksverslag valt verder af te leiden dat appellante heeft verklaard dat zij zelf alle vaste lasten betaalt, maar dat [X.] wel eens bijspringt als er boodschappen gedaan moeten worden. Ook heeft de rechtbank overwogen dat uit de waarnemingen blijkt dat [X.] regelmatig de hond van appellante uitliet en dat uit de dossierstukken alsmede het verhandelde ter zitting blijkt dat [X.] voor appellante heeft gezorgd. Enkel omdat het Uwv ter zitting heeft verklaard het besluit van 27 september 2012 (boetebesluit) niet langer te handhaven, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het boetebesluit daarbij is gehandhaafd en dit boetebesluit herroepen.
3. Namens appellante is in hoger beroep - kort gezegd - betwist dat sprake was van een gezamenlijke huishouding in de zin van de Tw omdat [X.] niet zijn hoofdverblijf had aan de [adres 1] te [woonplaats] en geen sprake was van een relatie tussen twee personen die blijk hebben gegeven zorg te dragen voor elkaar. Verder heeft appellante aangevoerd dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 1, vierde lid, van de Tw is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.2.
Voor de vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, moet volgens vaste rechtspraak de feitelijke woonsituatie doorslaggevend worden geacht. Wederzijdse zorg kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
4.3.
Het handhavingsonderzoek is zorgvuldig en volledig geweest. De overwegingen in de aangevallen uitspraak waarop dat oordeel berust worden onderschreven. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat op basis van het onderzoeksrapport van 12 september 2012 voldoende aannemelijk is geworden dat appellante en [X.] in de periode in geding hun hoofdverblijf hadden op hetzelfde adres. In aanvulling op hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak reeds heeft vastgesteld en overwogen, is in het bijzonder van belang dat appellante, daags na het gesprek met de inspecteurs op 11 september 2012, telefonisch contact heeft gezocht en gehad met een van deze inspecteurs. Appellante heeft in dit telefoongesprek verklaard te hebben nagekeken wanneer het incident met de buren was, dat dit incident op 12 november 2011 was en dat haar vriend/partner vanaf dat moment bij haar is. Ter zitting van de rechtbank heeft appellante verklaard dat zij begin 2009 een relatie met [X.] heeft gekregen, dat hij vaak bij haar was, dat zij een akkefietje met de buren heeft gehad en dat hij toen vaker, bijna elke dag en ook in het weekend, uit zijn werk kwam om haar te helpen om te koken.
4.4.
Met de rechtbank wordt voorts geoordeeld dat de afgelegde verklaringen van appellante ook een toereikende grondslag bieden voor het oordeel dat in de periode die hier van belang is, sprake was van wederzijdse zorg. Uit die verklaringen blijkt een zekere mate van financiële verstrengeling als bedoeld in 4.2. Appellante heeft verklaard dat zij de rekeningen van gas/licht/water/huur/Ziggo, verzekeringen en boodschappen zelf betaalt, dat [X.] mee eet en overal gebruik van maakt en dat hij af en toe de boodschappen betaalt. Verder heeft appellante bevestigd dat hij haar hond uitlaat en [X.] ook fungeert als mantelzorger.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt, voor zover aangevochten, de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) B. Fotchind
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.

NK