ECLI:NL:CRVB:2015:1889
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens onroerend goed in Marokko
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 10 oktober 2005 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanleiding voor de intrekking was een melding van de ex-echtgenoot van appellante, die stelde dat zij onroerend goed in Marokko bezat. Na een onderzoek door de gemeente Amsterdam, waarin werd vastgesteld dat appellante drie onroerende zaken in Marokko bezat, heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd afgewezen. In een later stadium heeft appellante opnieuw bijstand aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij geen onroerend goed meer bezat.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in hoger beroep behandeld. De Raad oordeelde dat appellante niet kon aantonen dat zij feitelijk niet over de onroerende zaken kon beschikken, ondanks haar claim dat zij deze voor haar invalide broers beheerde. De Raad stelde vast dat de onroerende zaken op naam van appellante stonden en dat zij formeel kon beschikken over deze eigendommen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat er geen duidelijke toezeggingen waren gedaan door het college dat de informatie van appellante als juist werd aanvaard. Ook de argumenten van appellante over dringende redenen om van terugvordering af te zien, werden niet gehonoreerd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.