ECLI:NL:CRVB:2015:1868
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante na medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te beëindigen. Appellante, die werkzaam was als filiaalchef bij een kringloopwinkel, had zich op 1 oktober 2008 ziek gemeld met vermoeidheidsklachten en depressieve klachten, alsook polsklachten. Het Uwv had haar in 2010 een WGA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling in 2012 werd deze uitkering ingetrokken. De rechtbank Dordrecht had het beroep van appellante tegen deze intrekking ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geconcludeerd dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische stukken overgelegd die de eerdere bevindingen konden weerleggen. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de klachten van appellante en dat de vastgestelde beperkingen voor repeterende bewegingen en fysiek zwaar werk met de handen adequaat waren. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de functies die aan appellante waren voorgehouden, geschikt waren, ondanks haar handklachten.
De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv en dat de beëindiging van de WIA-uitkering op goede gronden was gebeurd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.