ECLI:NL:CRVB:2015:1867
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening studiefinanciering van de norm van uitwonende studerende naar de norm van thuiswonende studerende
In deze zaak gaat het om de herziening van de studiefinanciering van appellante, die aanvankelijk was toegekend op basis van de norm voor uitwonende studenten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante ontving studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), maar na een huisbezoek door controleurs van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, werd vastgesteld dat zij niet woonachtig was op het adres waar zij in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) stond ingeschreven. Dit leidde tot een herziening van haar studiefinanciering, waarbij een bedrag van € 3.066,48 werd teruggevorderd.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellante ten tijde van de controle niet op haar GBA-adres woonde. De verklaring van de tante van appellante, die bevestigde dat appellante niet op het GBA-adres verbleef, werd als geloofwaardig beschouwd. Appellante had geen onomstotelijk bewijs geleverd dat zij gedurende de relevante periode wel op het GBA-adres woonde.
De Raad benadrukt dat het aan appellante was om te bewijzen dat zij aan de voorwaarden voor uitwonende studenten voldeed. De enkele stelling van appellante dat zij tijdelijk afwezig was, was onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.