ECLI:NL:CRVB:2015:1855

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
11 juni 2015
Zaaknummer
13-4359 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake indicatiestelling en persoonsgebonden budget onder de AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die vanwege medische beperkingen zorg nodig heeft, was eerder door het CIZ geïndiceerd voor zorgfuncties onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het Zorgkantoor Friesland B.V. had een persoonsgebonden budget (PGB) verleend, maar dit budget was later beperkt in tijd en bedrag. De appellant maakte bezwaar tegen deze beperking en stelde dat hij recht had op een hoger PGB op basis van de indicatie van het CIZ.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaard, met de overweging dat de besluitvorming over de indicatiestelling voorbehouden is aan het CIZ en dat het Zorgkantoor niet bevoegd was om de indicatie te verlenen of te wijzigen. In hoger beroep heeft de appellant geen nieuwe gronden aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep verworpen.

De uitspraak bevestigt dat de appellant geen recht heeft op een hoger PGB dan het door het CIZ afgegeven indicatiebesluit, en dat het Zorgkantoor zich aan deze indicatie moet houden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4359 AWBZ
Datum uitspraak: 27 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 juli 2013, 13/453 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Zorgkantoor Friesland B.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Veenstra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2015. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is vanwege zijn medische beperkingen op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) bij besluit van 28 april 2011 van CIZ voor de periode van 28 april 2011 tot 27 april 2026 geïndiceerd voor de zorgfuncties Persoonlijke Verzorging klasse 5 en Begeleiding Individueel klasse 2. Na gemaakt bezwaar tegen dit besluit heeft CIZ bij besluit van 7 oktober 2011 de indicatieperiode beperkt tot
16 november 2011.
1.2.
Bij besluit van 11 mei 2011 heeft het Zorgkantoor appellant op grond van de op artikel 44 van de AWBZ gebaseerde Regeling subsidies AWBZ voor de periode van 28 april 2011 tot en met 31 december 2011 een persoonsgebonden budget (PGB) verleend van (netto) € 15.149,56. Dit PGB is bedoeld voor de realisering van de zorg van het bij 1.1 genoemde indicatiebesluit van CIZ van 28 april 2011.
1.3.
Bij besluit van 11 oktober 2011 (primair besluit) heeft het Zorgkantoor de periode voor het PGB, zoals bepaald in het bij 1.2 genoemde besluit van 11 mei 2011, beperkt tot en met 16 november 2011 en de verlening van het PGB over de periode van 28 april 2011 tot en met 16 november 2011 bepaald op (netto) € 12.400,65. Aan dit besluit heeft het Zorgkantoor de gewijzigde indicatie in het bij 1.1 genoemde besluit van 7 oktober 2011 van CIZ ten grondslag gelegd.
1.4.
Appellant heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij stelt meer dan twee uur per dag zorg nodig te hebben en daarom voor een hoger PGB in aanmerking te komen door bij de functie Persoonlijke Verzorging van klasse 7 uit te gaan. Voorts meent appellant dat hij gelet op het bij 1.1 genoemde indicatiebesluit van CIZ van 28 april 2011, tot 27 april 2026 recht heeft op een PGB.
1.5.
Bij besluit van 26 november 2012 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Volgens het Zorgkantoor kan geen PGB worden verleend dat hoger is dan de ten behoeve van appellant door CIZ afgegeven indicatie en richten de bezwaren van appellant zich tegen die indicatiestelling. In het geval appellant in zijn procedure tegen CIZ over de indicatiestelling in het gelijk wordt gesteld, zal het Zorgkantoor de indicatie omzetten in een passend PGB.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt daartoe dat de gronden zich richten tegen de door CIZ gestelde indicatie. Uit vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 1 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH9439) volgt dat de besluitvorming over de indicatiestelling is voorbehouden aan CIZ en de besluitvorming over de realisering van de zorg in de vorm van een PGB aan het Zorgkantoor. Gelet hierop is het Zorgkantoor niet bevoegd een indicatiebesluit te verlenen of te wijzigen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in beroep aangevoerde gronden. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.2.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en M.F. Wagner en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) D. van Wijk

JL