ECLI:NL:CRVB:2015:1840

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2015
Publicatiedatum
11 juni 2015
Zaaknummer
13-4004 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering op basis van medische beoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. Appellant, die eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, werd op 5 december 2012 ziek gemeld. Na een onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv op 21 januari 2013, werd vastgesteld dat appellant hersteld was en geschikt om zijn werk te verrichten. Het Uwv beëindigde daarop de ZW-uitkering per 23 januari 2013. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv.

De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat zijn psychische klachten waren verslechterd en dat hij niet in staat was om te werken. Hij verwees naar informatie van zijn psycholoog en vroeg om de benoeming van een onafhankelijke deskundige.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzekeringsartsen de medische toestand van appellant correct hadden ingeschat. De Raad vond geen aanleiding om de eerdere oordelen te herzien, ook niet op basis van de GAF-score die appellant had aangevoerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen gronden waren voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. De uitspraak werd openbaar gedaan op 3 juni 2015.

Uitspraak

13/4004 ZW
Datum uitspraak: 3 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
17 juli 2013, 13/2323 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Witte. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als voorman/ijzervlechter. Vanaf 8 februari 2012 heeft hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Vanuit de uitkeringssituatie ingevolge de WW heeft appellant zich op 5 december 2012 ziek gemeld met psychische klachten. Aan appellant is vervolgens een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Appellant heeft op 21 januari 2013 het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv bezocht. Op basis van bevindingen uit haar onderzoek en de bestudering van het dossier, heeft de verzekeringsarts gerapporteerd dat sprake is van klachten die al lange tijd bestaan, samenhangend met sociale problematiek, dat appellant gezien het dagverhaal in staat is tot normaal functioneren in het dagelijks leven en dat er tijdens onderzoek geen sprake is van psychopathologie. Vervolgens heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat appellant met ingang van 23 januari 2013 als hersteld kan worden beschouwd voor de maatgevende arbeid. Hierop heeft het Uwv bij besluit van 21 januari 2013 bepaald dat appellant met ingang van 23 januari 2013 volgens de ZW weer geschikt is om zijn werk te verrichten en de ZW-uitkering met ingang van die datum beëindigd.
1.3.
Het tegen het besluit van 21 januari 2013 gemaakte bezwaar is bij besluit van 6 maart 2013 (bestreden besluit), onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 februari 2013, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen geen aanknopingspunten te zien voor het oordeel het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onjuist te achten. Ook zag de rechtbank geen aanleiding om de in bezwaar door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegeven reactie van 27 februari 2013 niet te volgen. Er bestond dan ook voor de rechtbank geen aanleiding om een deskundige in te schakelen.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zich heeft ziek gemeld in verband met een verslechtering van zijn psychische klachten. Bij appellant is als diagnose ‘depressie’ gesteld, met een GAF-score van 45, hetgeen laag is en tevens verklaart waarom appellant niet in staat is om te werken. Appellant heeft hierbij verwezen naar informatie van psycholoog Erdogan en heeft de Raad verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsartsen de medische toestand van appellant op de datum in geding juist hebben ingeschat. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 februari 2013 volgt dat de primaire verzekeringsarts ten tijde van het onderzoek geen duidelijke stemmingsproblematiek kon vaststellen en dat aanvullend onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep laat zien dat de stemmingsklachten vooral bepaald worden door aspecifieke angstgevoelens, naast financiële problemen. Hierbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van psycholoog Erdogan van 22 februari 2013 betrokken en overwogen dat de behandelaar spreekt van jaren bestaande stemmingsklachten waarbij begeleiding gericht is op acceptatie. De door appellant eerst in hoger beroep overgelegde verklaring van Erdogan van 27 maart 2015, inhoudende dat appellant op dit moment psychosevrij is, bij toename van stress zich bij appellant psychotische klachten voordoen en appellant toenemend suïcidaal werd, leidt niet tot een ander oordeel. Hierbij is allereerst van belang dat de medische informatie uit deze verklaring niet te herleiden is naar de datum in geding. Daarnaast bevat het dossier geen aanknopingspunt voor het bestaan van psychoses ten tijde van de datum in geding en is evenmin een verklaring voorhanden van een psychiater waarin het beeld (psychotische klachten en suïcidaliteit) wordt bevestigd.
4.2.
De Raad volgt appellant voorts niet in hetgeen hij heeft aangevoerd met betrekking tot het belang van de GAF-score. Het GAF-systeem is bedoeld om in het kader van een behandeling enig handvat te geven voor een beoordeling van het beloop daarvan; het is niet bedoeld om daarmee beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen, dan wel om de arbeidsongeschiktheid te beoordelen (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 11 april 2012, ECLI:NL:CRVB: 2012:BW1513 en 23 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1343). Aan de door de psycholoog Erdogan vermelde GAF-score wordt daarom niet de waarde gehecht die appellant eraan gehecht wenst te zien.
4.3.
In het voorgaande ligt besloten dat er geen gronden aanwezig zijn om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en B.M. van Dun en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2015.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) D. van Wijk

CVG