ECLI:NL:CRVB:2015:1822

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
13-5297 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die lijdt aan verschillende lichamelijke aandoeningen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren, dat zijn aanvraag voor hulp bij het huishouden had herzien. In eerste instantie was aan appellant hulp toegekend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor een periode van drie jaar, maar het college had dit besluit later herzien en de toegekende uren huishoudelijke hulp verlaagd.

De Raad heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag, voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. Er zijn huisbezoeken gedaan en dossieronderzoek verricht. Het in hoger beroep overgelegde rapport van revalidatiearts Riksen bevatte geen relevante medische informatie over de periode waar het bestreden besluit op betrekking had. De Raad oordeelde dat de overgangstermijn die het college had gehanteerd, passend was en dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de besluitvorming van het college in strijd was met de Verordening voorziening maatschappelijke ondersteuning, maar de Raad bevestigde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven, omdat het college zich had gehouden aan de geldende rechtspraak. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/5297 WMO
Datum uitspraak: 27 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
10 september 2013, 12/1345 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.S. Grégoire, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2014. Namens appellant is mr. Grégoire verschenen en het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N.W.M.J. Wijsma.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant lijdt aan verschillende lichamelijke aandoeningen en ondervindt hiervan beperkingen bij het doen van het huishouden. Bij besluit van 23 december 2010 heeft het college appellant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) hulp bij het huishouden toegekend naar klasse 4 (7-9,9 uur per week) voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 23 maart 2014, te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Hierbij is rekening gehouden met volledige overname van de zware huishoudelijke taken
(180 minuten), lichte huishoudelijke taken (60 minuten en 30 minuten extra licht huishoudelijk werk in verband met het knoeien), wasverzorging (60 minuten en 30 minuten extra was in verband met incontinentieproblemen) en overname van de afwas (105 minuten) De hoogte van het pgb is hierbij bepaald op € 587,70 per vier weken.
1.2.
Bij besluit van 28 maart 2012 heeft het college het besluit van 23 december 2010 herzien. Naar aanleiding van rechtspraak van de Raad en een daarop volgende beleidswijziging wordt, aldus het college, hulp bij het huishouden niet meer geïndiceerd in klassen, maar in uren. Na heronderzoek is appellant zes uur huishoudelijke hulp per week toegekend van 21 mei 2012 tot en met 2 november 2014, in de vorm van een pgb van € 14,50 per uur en € 348,- per vier weken.
1.3.
Bij besluit van 28 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het college het hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Daarbij is onder meer te kennen gegeven dat bij de toekenning van 23 december 2010 een fout is gemaakt omdat abusievelijk 105 minuten extra tijd voor het doen van de afwas is geïndiceerd. In het geval dat de maaltijdvoorziening niet door de huishoudelijke hulp moet worden overgenomen, is de activiteit ‘afwassen’ in de voor lichte huishoudelijke taken geïndiceerde tijd inbegrepen. Het besluit van 23 december 2010 berustte op een foutieve indicatie van 7,45 uur. Het college heeft echter aanleiding gezien bij de verlaging een overgangsperiode in acht te nemen om appellant aan de nieuwe situatie te laten wennen. De ingangsdatum van de nieuwe toekenning is bepaald op 1 januari 2013.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Hiertoe heeft de rechtbank geoordeeld dat de besluitvorming van het college in strijd is met de artikelen 11 en 12 van de Verordening voorziening maatschappelijke ondersteuning gemeente Echt-Susteren 2010, omdat in deze bepalingen nog wordt uitgegaan van een indeling in klassen. Omdat het bestreden besluit wel in overeenstemming is met de Verordening 2013 en omdat de overige beroepsgronden niet slagen, is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en zich op het standpunt gesteld dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit ontoereikend is. Appellant heeft daarbij een medisch rapport van 31 december 2013 van revalidatiearts
drs. R.J.E. Riksen overgelegd.
3.2.
Het college stelt zich in zijn verweer allereerst op het standpunt dat het overgelegde rapport van Riksen niet ziet op de periode in geding. Indien er een wijziging in de medische situatie van appellant is opgetreden, op grond waarvan een uitbreiding van de indicatie voor hulp bij het huishouden aan de orde zou kunnen zijn, kan appellant een nieuwe aanvraag indienen. Appellant is op grond van zijn beperkingen conform het beleid geïndiceerd voor het maximale aantal uren voor overname van zwaar huishoudelijk werk, licht huishoudelijk werk en de verzorging van de was. Het college acht zich bevoegd een in het verleden gemaakte fout - met inachtneming van een overgangsperiode - te corrigeren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitvoerig gemotiveerd waarom de beroepsgronden er niet toe leiden dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven. De Raad onderschrijft deze overwegingen en voegt daaraan het volgende toe.
4.2.
Het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegen, is voldoende zorgvuldig. Er heeft tweemaal een huisbezoek plaatsgevonden en er is dossieronderzoek gedaan. Het in hoger beroep overgelegde rapport van revalidatiearts Riksen brengt de Raad niet tot een ander oordeel. In dit rapport staat geen medische informatie die betrekking heeft op de periode waarop het bestreden besluit betrekking heeft. De in het rapport vermelde recente wijzigingen in de medische situatie van appellant kunnen geen rol spelen bij de beoordeling van het bestreden besluit. Ook verder is geen medische informatie overgelegd die doet twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek.
4.3.
Het bestreden besluit is genomen op het moment dat de Verordening 2013 nog niet van kracht was, maar het steunt wel op de van toepassing zijnde rechtspraak, die inhoudt dat de omvang van de huishoudelijke hulp niet meer naar klassen, maar in uren per week, dient te worden geïndiceerd. De gehanteerde overgangstermijn heeft tot gevolg dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit pas in werking treden op het moment dat de Verordening 2013 van kracht is. De rechtbank is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover deze is aangevochten.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en M.F. Wagner en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) M.P. Ketting
JvC