ECLI:NL:CRVB:2015:1813
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek en geschiktheid voor functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die als bijrijder op een vrachtauto werkte, had zich op 11 november 2010 ziek gemeld vanwege lichamelijke klachten. Na een beoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat hij geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak bevestigd.
De appellant stelde in hoger beroep dat hij meer beperkingen had dan door het Uwv was aangenomen en dat hij niet geschikt was voor de geselecteerde functies. Hij voerde aan dat hij door zijn lichamelijke klachten, waaronder rugklachten en astma, niet in staat was om de vereiste taken uit te voeren. De rechtbank had echter geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct waren vastgesteld. De rechtbank oordeelde ook dat de geschiktheid van de appellant voor de geselecteerde functies voldoende was aangetoond.
In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek hadden verricht en dat de in de FML vastgestelde beperkingen niet waren onderschat. De Raad verwierp de argumenten van de appellant over zijn trillende handen en voeten, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berustte en dat de geschiktheid voor de functies voldoende was aangetoond. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.