ECLI:NL:CRVB:2015:1808

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
13-6005 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor WIA-functies

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had eerder besloten om de ZW-uitkering van appellante te beëindigen per 22 november 2012, na een eerdere weigering om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich ziek had gemeld vanuit een WW-uitkering, stelde dat zij door fysieke en psychische klachten niet in staat was om te werken. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de beperkingen van appellante zorgvuldig had vastgesteld en dat zij in staat was om twee van de geselecteerde functies, namelijk inpakker en samensteller, te verrichten. In hoger beroep heeft appellante opnieuw medische stukken overgelegd, maar de Raad voor de Rechtspraak onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat de in hoger beroep ingebrachte stukken niet afdoen aan het eerdere oordeel en dat er voldoende rekening was gehouden met de medische situatie van appellante. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

13/6005 ZW
Datum uitspraak: 27 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 september 2013, 13/812 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 11 juli 2014 heeft het Uwv gereageerd op nader door appellante ingediende medische stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. E. Kafa, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft bij beslissing op bezwaar van 16 mei 2011 het besluit van 13 januari 2011 waarin is geweigerd om aan appellante met ingang van 7 maart 2011 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, gehandhaafd. Dat besluit is in rechte komen vast te staan.
1.2.
Appellante heeft zich op 15 februari 2012, vanuit een situatie dat zij uitkering ontving ingevolge de Werkloosheidswet (WW), ziek gemeld. Per die datum is aan haar een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.3.
Bij besluit van 20 november 2012 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellante beëindigd per 22 november 2012.
1.4.
Bij besluit van 28 december 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 november 2012 ongegrond verklaard. Het bestreden besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
14 december 2012.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv de beperkingen van appellante op zorgvuldige en juiste wijze hebben vastgesteld. Er is rekening gehouden met de informatie van de behandelend sector. Appellante is terecht in staat geacht twee van de bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies -inpakker en samensteller- te verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellante wederom aangevoerd, onder overlegging van medische stukken waaruit onder meer blijkt dat zij nog steeds onder medische behandeling staat, dat zij als gevolg van fysieke (nek- en schouder) en psychische klachten per 22 november 2012 niet in staat was haar arbeid te verrichten.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen. De in hoger beroep overgelegde stukken kunnen aan dat oordeel niet afdoen. Voor een deel zijn zij al eerder ingebracht en is met de inhoud van die stukken voldoende rekening gehouden bij het nemen van het bestreden besluit. Niet ontkend wordt dat appellante schouder, nek- en rugklachten heeft, doch daarmee is in voldoende mate rekening gehouden. Wat betreft het in hoger beroep ingebrachte rapport van 3 april 2014 van de Sint Maartenskliniek merkt de Raad op dat dit rapport dateert van geruime tijd na de datum in geding en verder geen blijk geeft van ernstige schouderproblemen. Appellante wordt aldaar ook niet verder behandeld. Ook voor de gestelde psychische klachten is geen medische onderbouwing aanwezig.
4.2.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.W. Akkerman en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) V. van Rij

HD