ECLI:NL:CRVB:2015:1808
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor WIA-functies
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had eerder besloten om de ZW-uitkering van appellante te beëindigen per 22 november 2012, na een eerdere weigering om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich ziek had gemeld vanuit een WW-uitkering, stelde dat zij door fysieke en psychische klachten niet in staat was om te werken. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de beperkingen van appellante zorgvuldig had vastgesteld en dat zij in staat was om twee van de geselecteerde functies, namelijk inpakker en samensteller, te verrichten. In hoger beroep heeft appellante opnieuw medische stukken overgelegd, maar de Raad voor de Rechtspraak onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat de in hoger beroep ingebrachte stukken niet afdoen aan het eerdere oordeel en dat er voldoende rekening was gehouden met de medische situatie van appellante. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.