ECLI:NL:CRVB:2015:1796
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstand en medewerkingsverplichting bij huisbezoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 1 maart 2013 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag werd afgewezen omdat de appellant niet voldeed aan de medewerkingsverplichting en onvoldoende informatie had verstrekt, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad oordeelde dat er redelijke grond was voor een huisbezoek, aangezien er twijfels bestonden over de juistheid van de door appellant opgegeven woonsituatie. Appellant had verklaard alleen te wonen, maar er stonden meerdere personen op zijn adres ingeschreven, wat vragen opriep over zijn financiële situatie.
Tijdens het huisbezoek op 2 april 2013 weigerde appellant echter zijn medewerking. Ondanks eerdere toezeggingen om mee te werken, gaf hij aan niet op tijd te kunnen zijn en verbrak hij uiteindelijk de verbinding met de handhavingsspecialisten. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was, omdat appellant niet de nodige duidelijkheid had verschaft en niet voldeed aan zijn verplichtingen. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat de latere toekenning van bijstand in een nieuwe aanvraag niet relevant was voor de beoordeling van de aanvraag in deze zaak, omdat de relevante periode liep tot de datum van het primaire besluit op 4 april 2013. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C. van Viegen als voorzitter.