ECLI:NL:CRVB:2015:1783
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en schending van inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en de afwijzing van een nieuwe aanvraag om bijstand. Appellante, die bijstand ontving als alleenstaande, heeft verklaard tijdelijk bij een partner te wonen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante een gezamenlijke huishouding voert met haar partner, aangezien er uit hun relatie twee kinderen zijn geboren en zij in dezelfde woning verblijven. De Raad oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam terecht de bijstand heeft ingetrokken, omdat appellante niet heeft voldaan aan haar inlichtingenverplichting.
De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft deze stelling verworpen, omdat volgens de WWB een gezamenlijke huishouding aanwezig wordt geacht wanneer de belanghebbenden hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en er uit hun relatie een kind is geboren.
Daarnaast heeft appellante een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar ook dit werd door de Raad afgewezen. De Raad concludeert dat de situatie van appellante ongewijzigd is gebleven en dat zij niet kan worden aangemerkt als zelfstandig subject van bijstand. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst de verzoeken van appellante af.