ECLI:NL:CRVB:2015:1780
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken van procesbelang in studiefinancieringszaak
In deze zaak heeft appellante, een Surinaamse nationaliteit houdende studente, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ongegrond verklaard. Dit besluit hield in dat appellante per 1 januari 2014 niet voldeed aan de nationaliteitseis voor studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De minister had in een eerder besluit studiefinanciering toegekend voor de periode van september tot en met december 2013, maar stelde dat appellante per 1 januari 2014 niet meer aan de voorwaarden voldeed omdat zij niet voldoende uren zou werken.
Tijdens de zitting heeft de Raad voor de Rechtspraak overwogen of appellante voldoende procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. De Raad concludeerde dat, gezien de omstandigheden, het hoger beroep niet tot een gunstiger resultaat voor appellante kon leiden. De minister had na de indiening van nieuwe stukken aan appellante studiefinanciering toegekend voor het kalenderjaar 2014, waardoor er geen direct procesbelang meer was voor appellante om het hoger beroep voort te zetten.
De Raad benadrukte dat voor een ontvankelijk hoger beroep vereist is dat er een concreet geschil is dat kan leiden tot een voor de appellante gunstiger uitkomst. De wens van appellante om in de toekomst duidelijkheid te krijgen over haar rechtspositie was onvoldoende om het hoger beroep ontvankelijk te verklaren. De Raad verklaarde het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk, zonder veroordeling in de proceskosten.