ECLI:NL:CRVB:2015:1753

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
13-2613 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op doorbetaling van operationele toelage en vergoedingen tijdens jaarlijkse vakantie voor politieambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de doorbetaling van vergoedingen aan een politieambtenaar tijdens zijn jaarlijkse vakantie. De betrokkene, werkzaam bij de verkeerspolitie, had bezwaar gemaakt tegen de salarisspecificatie waarin de operationele toelage, overwerkvergoeding en verschuivingsvergoeding over de vakantieperiode niet waren uitbetaald. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de operationele toelage intrinsiek samenhangt met de werkzaamheden van de betrokkene en dat deze dus doorbetaald moet worden tijdens de vakantie. De overwerkvergoeding en verschuivingsvergoeding werden echter niet als gebruikelijk loon beschouwd, omdat er geen zekere mate van bestendigheid in de betaling was aangetoond.

In hoger beroep heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd voor wat betreft de operationele toelage, waarbij werd gesteld dat deze moet worden gerekend tot het gebruikelijke loon en dus recht geeft op doorbetaling tijdens de vakantie op basis van artikel 7 van Richtlijn 2003/88. Voor de overwerkvergoeding en verschuivingsvergoeding oordeelde de Raad dat deze vergoedingen niet tot het gebruikelijke loon behoren, omdat er onvoldoende bestendigheid in de betaling was aangetoond. De Raad heeft de korpschef opgedragen om bij de nieuwe beslissing op bezwaar rekening te houden met een representatieve referentieperiode voor de berekening van de operationele toelage over de vakantieperiode.

De uitspraak benadrukt het belang van de intrinsieke samenhang tussen de vergoedingen en de werkzaamheden van de ambtenaar, en hoe dit van invloed is op het recht op doorbetaling tijdens de jaarlijkse vakantie. De Raad heeft ook de proceskosten van de betrokkene toegewezen aan de korpschef, die in het hoger beroep in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

13/2613 AW, 13/2774 AW
Datum uitspraak: 29 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank [naam regio]-West-Brabant van 29 maart 2013, 12/3347 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio [naam regio]-West-Brabant ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens betrokkene heeft mr. M.H. Welter hoger beroep ingesteld. Namens de korpschef heeft mr. L.W.H. van den Berg hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2015. De zaken zijn gevoegd behandeld met de zaken 13/4132 AW, 13/6805 AW, 13/4969 AW, 14/4359 AW, 14/2806 AW, 13/3562 AW, 13/3642 AW, 14/2250 AW, 13/1043 AW en 13/1044 AW. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Welter. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van den Berg, mr. Th. Tanja, mr. A.M.A.C. Theunissen en
mr. M.T.J.H. Berns, advocaat.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was ten tijde in geding werkzaam als [naam functie A], onderdeel verkeerspolitie, bij politieregio [naam regio]. De kern van zijn functie bestond uit het verrichten van uitvoerende werkzaamheden op het terrein van surveillance, toezicht, controle en handhaving, het verrichten van opsporingsonderzoek, het optreden bij ongevallen en het verrichten van daaruit voortvloeiende administratieve taken. Betrokkene wordt per periode van vier weken ingeroosterd, waarbij hij standaard diensten verricht op onregelmatige tijden. Het aantal uren dat hij op onregelmatige tijden werkt kan per periode verschillen. Het maandelijkse salaris van betrokkene bestaat uit een basisloon en daarnaast verscheidene toelagen en vergoedingen, waaronder een operationele toelage, een overwerkvergoeding en een verschuivingsvergoeding. Op grond van artikel 14 van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) wordt een operationele toelage toegekend per onregelmatig uur dat werkelijk een dienst is verricht. Op grond van artikel 27 en 27b van het Bbp wordt een vergoeding voor overwerk en voor verschuiving toegekend. Betrokkene heeft van 31 augustus tot en met 27 september 2011 zijn jaarlijkse vakantie genoten. Uit een nadien door hem ontvangen salarisspecificatie is gebleken dat betrokkene over de vakantieperiode aanzienlijk minder operationele toelage, overwerkvergoeding en verschuivingsvergoeding heeft ontvangen dan over de voorafgaande maanden. Naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof), van 15 september 2011, C-155/10, Williams e.a., heeft betrokkene bezwaar gemaakt tegen de salarisspecificatie voor zover daarbij de operationele toelage, de overwerkvergoeding en de verschuivingsvergoeding over de vakantieperiode niet zijn uitbetaald.
1.2.
Bij besluit van 25 mei 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen de salarisspecificatie ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met beslissingen over griffierecht en proceskosten - het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover dat betrekking heeft op de operationele toelage en de korpschef opgedragen hierover een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft in het licht van het arrest Williams geoordeeld dat de operationele toelage intrinsiek samenhangt met de aan betrokkene opgedragen werkzaamheden en de betaling van die toelage structureel is. De operationele toelage behoort daarom tot het globale loon van betrokkene en moet worden doorbetaald tijdens vakantie. Ook ten aanzien van de overwerkvergoeding en de verschuivingsvergoeding is de rechtbank van oordeel dat een intrinsieke samenhang bestaat met de aan betrokkene opgedragen werkzaamheden. Gelet op de frequentie van uitbetaling van deze vergoedingen is volgens de rechtbank echter sprake van occasionele kosten, zodat deze vergoedingen niet hoeven te worden doorbetaald tijdens de vakantie.
3.1.
Betrokkene heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de overwerkvergoeding en de verschuivingsvergoeding gemotiveerd bestreden.
3.2.
De korpschef heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank bestreden dat een intrinsieke samenhang aanwezig is tussen de hiervoor genoemde toelage en vergoedingen en de uitvoering van de aan betrokkene opgedragen taken. Aangevoerd is daarbij dat het werken op onregelmatige uren niets zegt over het wezen van de werkzaamheden van een politiefunctionaris, maar ziet op de omstandigheden waaronder de werkzaamheden worden verricht. In dat verband is verwezen naar het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector Politie van 1995/1996 (Stb. 1996/340) (Arbeidsvoorwaardenakkoord). Verder heeft de korpschef een beroep gedaan op het arrest van het Hof van 1 juli 2010, C-194/08, Gassmayr. Tot slot heeft de korpschef gewezen op het belang van de vakantie-uitkering die betrokkene ontvangt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De aangevallen uitspraak
4.1.
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat betrokkene recht heeft op doorbetaling van een operationele toelage tijdens de jaarlijkse vakantie op grond van artikel 7, eerste lid, van Richtlijn 2003/88. Verder is in geschil of betrokkene geen recht heeft op doorbetaling van een overwerkvergoeding en een verschuivingsvergoeding tijdens de jaarlijkse vakantie op grond van voornoemd artikel. In het bijzonder is tussen partijen in geschil of in het licht van het arrest Williams sprake is van een intrinsieke samenhang tussen de operationele toelage, de overwerkvergoeding en de verschuivingsvergoeding en de uitvoering van de taken die betrokkene zijn opgedragen in zijn aanstelling en waarvoor hij een financiële vergoeding ontvangt.
4.2.
Artikel 14, eerste lid, van het Bbp bepaalt dat aan de ambtenaar een operationele toelage wordt toegekend. Ingevolge het tweede lid wordt de operationele toelage berekend per periode van vier weken en bedraagt deze voor elk uur waarop de ambtenaar werkelijk dienst verricht dan wel werkelijk dienst zou hebben verricht indien de ambtenaar niet binnen een tijdvak van vier dagen direct daaraan voorafgaande door het bevoegde gezag tot dienstverrichting op andere tijdstippen geroepen was:
a. a) over de uren in het tijdvak van maandag tot en met donderdag van 21.00 tot 07.00 uur, op vrijdag van 21.00 tot 22.00 uur, en op zaterdag en zondag van 07.00 tot 22.00 uur, € 3,82; en,
b) over de uren in het tijdvak van 22.00 tot 07.00 uur in de weekendnachtdiensten, daaronder begrepen de diensten in de nacht voor en de nacht na een weekend of op een feestdag, genoemd in het derde lid,
€ 5,73.
4.3.
Op grond van artikel 27 van het Bbp wordt een overwerkvergoeding toegekend voor zover de per dienst dag vastgestelde totale arbeidstijd wordt overschreden.
4.4.
Op grond van artikel 27b van het Bbp wordt een verschuivingsvergoeding toegekend als sprake is van een verschuiving in de vastgestelde roosters, indien de verschuiving plaatsvindt in het dienstbelang.
4.5.
In artikel 7 van Richtlijn 2003/88 is het recht op jaarlijkse vakantie geregeld. Volgens de tekst van dit artikel, van welke bepaling volgens deze richtlijn niet kan worden afgeweken, heeft elke werknemer recht op een jaarlijkse vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken. Deze bepaling is onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig bepaald als bedoeld in de rechtspraak van het Hof om door een justitiabele te kunnen worden ingeroepen en door de rechter te kunnen worden toegepast (zie ook de uitspraak van de Raad van 18 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR0267). Zoals blijkt uit het arrest van het Hof van 21 oktober 2010, C-227/09, Accardo e.a., vallen de activiteiten van de politie die in normale omstandigheden worden uitgeoefend, binnen de werkingssfeer van richtlijn 89/391. Deze activiteiten vallen op grond van artikel 1, derde lid, van Richtlijn 2003/88 daarom ook binnen de werkingssfeer van laatstgenoemde richtlijn. Betrokkene komt dan ook een rechtstreeks beroep toe op artikel 7 van Richtlijn 2003/88.
4.6.
Het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon moet volgens vaste rechtspraak van het Hof worden beschouwd als een bijzonder beginsel van communautair sociaal recht, waaraan de bevoegde nationale autoriteiten slechts uitvoering mogen geven binnen de grenzen die uitdrukkelijk in Richtlijn 2003/88 zelf zijn opgesomd (arrest van het Hof van
20 januari 2009, C-350/06 en C-520/06, Schultz-Hoff, punt 22).
4.7.
Het Hof heeft gepreciseerd dat de woorden ‘jaarlijkse vakantie met behoud van loon’ in de zin van artikel 7 van Richtlijn 2003/88 betekenen dat het loon gedurende de jaarlijkse vakantie in de zin van de Richtlijn moet worden doorbetaald en dat de werknemer voor deze rustperiode zijn normale loon dient te ontvangen. Het vereiste van betaling van vakantieloon heeft tot doel, de werknemer tijdens de jaarlijkse vakantie in een situatie te brengen die qua beloning vergelijkbaar is met de situatie tijdens de gewerkte periodes (arrest van het Hof van 16 maart 2006, C-131/04 en C-257/04 Robinson-Steele, punten 50 en 58, en het eerder genoemde arrest Schultz-Hoff, punten 58 en 60).
4.8.
In het verlengde hiervan heeft het Hof in het arrest Williams geoordeeld dat het vakantieloon in beginsel dient overeen te komen met het gebruikelijke arbeidsloon van de werknemer. Hieruit volgt dat een als vakantieloon betaalde financiële vergoeding die nog net zo hoog is dat geen redelijke kans bestaat dat de werknemer zijn jaarlijkse vakantie niet opneemt, niet aan de Unierechtelijke eisen voldoet (punt 21).
4.9.
Het Hof heeft in het arrest Williams verder geoordeeld hoe het gebruikelijke loon moet worden bepaald wanneer de door de werknemer ontvangen beloning bestaat uit verschillende componenten. In dat geval moet bij de bepaling van het bedrag waarop deze werknemer recht heeft gedurende zijn jaarlijkse vakantie een specifieke analyse worden uitgevoerd (punt 22). Hoewel de structuur van het gebruikelijke loon van een werknemer als zodanig valt onder de bepalingen en gebruiken van het recht van de lidstaten, mag zij geen weerslag hebben op het recht van de werknemer om gedurende zijn periode van rust en ontspanning vergelijkbare economische omstandigheden te genieten als die rond de verrichting van zijn arbeid (punt 23).
4.10.
Elke last die intrinsiek samenhangt met de uitvoering van de taken die de werknemer zijn opgedragen in zijn arbeidsovereenkomst en waarvoor hij een financiële vergoeding ontvangt, wordt volgens het Hof gerekend tot de globale beloning van de werknemer, die noodzakelijkerwijs deel moet uitmaken van het bedrag waarop de werknemer recht heeft gedurende zijn jaarlijkse vakantie (punt 24). In dit verband wordt opgemerkt dat in de versie in de Engelse (proces)taal van het arrest de zinsnede ‘any inconvenient aspect’ wordt gebruikt voor het in de Nederlandse versie gebruikte begrip ‘last’.
4.11.
De rechtspraak ten aanzien van het recht van elke werknemer op jaarlijkse vakantie met behoud van loon is bekrachtigd in het arrest van het Hof van 22 mei 2014, C-539/12, Lock.
4.12.
In het licht van het arrest Williams is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het werken op onregelmatige uren rechtstreeks verband houdt met de werkzaamheden van betrokkene in het kader van zijn functie. Daarvoor is van belang, zoals uit de stukken blijkt, dat het werken op onregelmatige uren standaard onderdeel uitmaakt van het rooster van betrokkene en dat het werken op onregelmatige uren kan worden beschouwd als ‘any inconvenient aspect’ van de werkzaamheden van betrokkene als genoemd onder 4.10. Dit oordeel geldt ook ten aanzien van het werken op uren buiten de voor een dienst dag vastgestelde arbeidstijd en voor verschuivingen in het vastgestelde rooster, nu een nauwe samenhang bestaat met de kerntaken van de functie van betrokkene als genoemd onder 1.1. Dit leidt tot de conclusie dat een intrinsiek verband bestaat als bedoeld in het arrest Williams tussen de operationele toelage, de overwerkvergoeding en de verschuivingsvergoeding die betrokkene ontvangt, en de uitvoering van de taken die hij op grond van zijn aanstelling moet verrichten.
4.13.
Dat een intrinsiek verband aanwezig is, betekent evenwel niet zonder meer dat de operationele toelage, de overwerkvergoeding en de verschuivingsvergoeding moeten worden doorbetaald gedurende de jaarlijkse vakantie. De Raad is van oordeel dat, nu het gaat om het gebruikelijke arbeidsloon, daarvoor tevens moet zijn voldaan aan de voorwaarde dat een zekere mate van bestendigheid aanwezig is van betaling van voornoemde toelage en vergoedingen, bezien over een representatieve periode. Het dossier biedt voldoende gegevens om in het geval van betrokkene te beoordelen dat de operationele toelage moet worden gerekend tot het gebruikelijke loon. Betrokkene heeft daarom op grond van artikel 7, eerste lid, van Richtlijn 2003/88 recht op doorbetaling van de operationele toelage gedurende de jaarlijkse vakantie.
4.14.
Op grond van de beschikbare gegevens wordt verder geoordeeld dat een zekere mate van bestendigheid niet aanwezig is ten aanzien van betaling van de overwerkvergoeding en de verschuivingsvergoeding. Dit betekent dat deze vergoedingen in het geval van betrokkene niet tot het gebruikelijke loon moeten worden gerekend. Betrokkene heeft daarom op grond van artikel 7, eerste lid, van Richtlijn 2003/88 geen recht op doorbetaling van de overwerkvergoeding en de verschuivingsvergoeding gedurende de jaarlijkse vakantie.
4.15.
De korpschef heeft aangevoerd dat voor de bepaling of recht bestaat op operationele toelage uit hoofde van jaarlijkse vakantie moet worden uitgegaan van hetgeen is overeengekomen in het Arbeidsvoorwaardenakkoord en niet van artikel 7 van Richtlijn 2003/88. Daartoe is uiteengezet dat de politie tot de totstandkoming van het Arbeidsvoorwaardenakkoord de zogenaamde vaste en variabele inconveniëntentoelage kende. Het Arbeidsvoorwaardenakkoord heeft ertoe geleid dat de vaste component van de voormalige inconveniëntentoelage, die intrinsiek samenhangt met politietaken, is opgenomen in het basissalaris. Volgens de korpschef wordt hierdoor een deel van die toelage doorbetaald tijdens vakanties. De variabele component van de inconveniëntentoelage is omgezet in de operationele toelage, en daarvan is nadrukkelijk afgesproken dat die niet wordt doorbetaald tijdens vakanties. De korpschef heeft aan dit betoog ter zitting nog toegevoegd, dat bij de totstandkoming van het Arbeidsvoorwaardenakkoord rekening is gehouden met de voorloper van Richtlijn 2003/88. De korpschef wordt in dit betoog niet gevolgd. Hetgeen ter zake is aangevoerd laat onverlet, dat het Arbeidsvoorwaardenakkoord in het licht van het later tot stand gekomen arrest Williams, en ook het arrest Lock, in zoverre in strijd is met artikel 7 van Richtlijn 2003/88.
4.16.
Verder heeft de korpschef onder verwijzing naar het arrest Gassmayr, aangevoerd dat de operationele toelage, de overwerkvergoeding en de verschuivingsvergoeding vergoedingen zijn voor ongemakken. Het arrest Gassmayr ziet op de uitleg van artikel 11 aangaande rechten verbonden aan de arbeidsovereenkomst van Richtlijn 92/85/EG inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van verbetering van veiligheid en gezondheid op werk van werkneemsters tijdens zwangerschap, na bevalling en tijdens lactatie (Richtlijn 92/85).
4.17.
In dit verband is van belang dat de doelstelling van Richtlijn 92/85 en die van Richtlijn 2003/84 van elkaar verschillen, evenals de bescherming die de richtlijn werknemers biedt. Richtlijn 92/85 voorziet in het belang van de gezondheid en veiligheid van zwangere werkneemsters en ter voorkoming van mogelijke effecten op de zwangerschap of de lactatie behalve in een aanpassing van de arbeidsomstandigheden of een overplaatsing ook in verlof voor de werkneemsters. In artikel 11 van die richtlijn is bepaald dat de rechten verbonden aan de arbeidsovereenkomst, met inbegrip van het behoud van een bezoldiging en/of het genot van een adequate uitkering, van de werkneemsters in de zin van artikel 2 overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken worden gewaarborgd. In het arrest Gassmayr heeft het Hof erop gewezen dat artikel 11, punt 1, van Richtlijn 92/85, in de meeste ten tijde van de vaststelling ervan bestaande taalversies, verwijst naar het behoud van ‘een’ bezoldiging en niet naar ‘de’ bezoldiging van de betrokken werkneemster (punt 61). Artikel 11 van Richtlijn 92/85 biedt een minimumbescherming ten aanzien van rechten verbonden aan de arbeidsovereenkomst in het kader van het moederschap, terwijl artikel 7 van Richtlijn 2003/88 een verdergaande bescherming biedt aangezien aan alle werknemers jaarlijks een vakantie wordt toegekend met behoud van loon. Het beroep op het arrest Gassmayr kan daarom niet slagen.
4.18.
Tot slot heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat betrokkene, anders dan de werknemers in het arrest Williams, recht heeft op een vakantie-uitkering. Op grond van artikel 23 van het Bbp bedraagt de vakantie-uitkering 8% van de bezoldiging, waaronder de genoten operationele toelage. Door het recht op vakantie-uitkering is volgens de korpschef voldaan aan de voorwaarde dat de werknemer tijdens de vakantie in een situatie moet worden gebracht die wat beloning betreft vergelijkbaar is met de situatie tijdens gewerkte periodes. Dit betoog kan niet slagen. Daarvoor wordt allereerst van belang geacht dat een vakantie-uitkering een bij wet voorgeschreven vast onderdeel van het loon vormt en zich daarin onderscheidt van andere extra beloningen (zie Hoge Raad 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3068). De vakantie-uitkering neemt dan ook niet weg dat betrokkene, doordat uit hoofde van een jaarlijkse vakantie minder operationele toelage is betaald een uitgesteld financieel belang heeft dat hij daadwerkelijk ondervindt in het tijdvak na zijn jaarlijkse vakantie
Slotoverwegingen
5.1.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.18 is overwogen volgt dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt. Het hoger beroep van de korpschef slaagt evenmin. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden, voor bevestiging in aanmerking komt met dien verstande dat de korpschef beslist met in achtneming van de uitspraak van de Raad.
5.2.
De korpschef dient bij de nieuwe beslissing op bezwaar wat betreft de berekening van de operationele toelage over de vakantieperiode uit te gaan van een voldoende representatieve referentieperiode. Een referentieperiode van twaalf maanden voorafgaand aan de jaarlijkse vakantie kan de rechterlijke toets doorstaan.
6.1.
De Raad ziet aanleiding om de korpschef te veroordelen in de kosten die betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 367,50, voor verleende rechtsbijstand en € 47,60 ter zake van reiskosten. Bij de berekening is de wegingsfactor 1,5 toegepast, die gehanteerd wordt bij vier of meer samenhangende zaken, en is het bedrag gedeeld door het aantal van zes samenhangende zaken.
6.2.
Van de korpschef wordt op grond van artikel 8:109, tweede lid, van de Awb, een griffierecht geheven.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag
van € 415,10-;
- bepaalt dat van de korpschef een griffierecht van € 478,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en E.J.M. Heijs en
H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) G.J. van Gendt

HD