ECLI:NL:CRVB:2015:1748
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking bijstandsverlening en gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 21 maart 2014 het beroep van betrokkene gegrond verklaarde. Betrokkene ontving sinds 12 januari 2010 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van vermoedens dat betrokkene een gezamenlijke huishouding voerde met een andere persoon, D, heeft het college een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de intrekking van de bijstand per 14 november 2012 en de terugvordering van bijstandsbetalingen. De rechtbank oordeelde echter dat het college onvoldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, en herstelde het besluit van het college.
In hoger beroep heeft het college betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de aangetroffen situatie niet voldoende bewijs bood voor de gezamenlijke huishouding. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van het college beoordeeld en geconcludeerd dat de onderzoeksbevindingen niet voldoende zijn om te concluderen dat D zijn hoofdverblijf had in de woning van betrokkene. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de uitspraak, waarbij het college wordt veroordeeld in de proceskosten van betrokkene. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 juni 2015.